donderdag 26 december 2013

Carel Willem Assink

Nu een verhaal over Carel Willem Assink. Ik hoor u denken: wat is de link met de familie Tuinstra. Carel Willem Assink is de schoonvader van Steven Tuinstra. Steven trouwt in december 1940 met Gerda Assink, de dochter van Carel Willem Assink en Aukje Kamst.

Carel Willem Assink is op 26 oktober 1895 in Enschede geboren. Hij is met rood bloed in zijn aderen geboren, een socialist in hart en nieren.

In de eerste maanden van 1934 is hij het gesprek van de dag in socialistisch Nederland. Op dat moment zit hij in voorarrest in de gevangenis van Almelo.


In allerlei vergaderingen van socialistische organisaties wordt gepleit voor de vrijlating uit gevangenschap. De steunbetuigingen zijn enorm.

Hoe is het zover gekomen.
Op het 2e congres van de O.S.P. op 23, 24 en 25 december 1933 wordt Carel Assink gekozen in het partijbestuur.
De O.S.P. (Onafhankelijke Socialistische Partij) is een Nederlandse politieke partij, opgericht door Piet J. Schmidt en Jacques de Kadt op 28 maart 1932. De OSP is de afgesplitste linkervleugel van de SDAP. Het voornaamste verschil tussen de SDAP en de OSP is wel gelegen in de opvatting betreffende het tempo, waarin het einddoel - het socialisme - kan worden bereikt. De leiding van de OSP meent, dat de tijd rijp is om aan het; kapitalistische stelsel een einde te maken en het socialisme te brengen, vandaar de leuze: "Het socialisme NU". De leiding van de SDAP daarentegen meent, dat de tijd daarvoor allerminst rijp is.
Hoewel deze partij politiek nooit iets in de pap te brokkelen heeft - bij de Kamerverkiezingen van 1933 word net geen zetel gehaald - doet zij in haar korte bestaan vaak van zich spreken. Omdat de gemiddelde leeftijd vrij laag is bruist de partij van energie en ludieke ideeën. In zekere zin zijn de OSP'ers dan ook de provo's van hun tijd. Hoewel dat een tijd is van revolutionaire romantiek word er menig stevig robbertje gevochten met politie, communisten en NSB'ers.
Het socialisme van de OSP'ers is er een van het goedmoedige, naïeve soort. Het is een gevoelssocialisme dat diep zat. Men is minder op de letter dan andere linkse partijen, trouw aan beginsel is belangrijker dan trouw aan een partij. Hun principiële stellingname word voor radicalisme aangezien.
In 1935 fuseert de OSP met de RSP (Revolutionair-Socialistische Partij) tot de RSAP (Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij). Er zijn allerlei twisten over partijbeginselen. Carel Assink kan zich niet meer vinden in de standpunten en bedankt in 1935 als lid. In 1936 spreekt hij nog eens op een congres van de "Bond van Revolutionaire Socialisten" in Rotterdam. Door het lidmaatschap van de OSP en RSAP komt hij in 1939 bij de BVD op een lijst van links-extremistische personen te staan.


Voorarrest
In de Tribune (een communistische krant) staat op 19 december 1933 dat de Enschedese politie drie personen heeft aangehouden, twee leden van de OSP, waarvan een bestuurslid is van de afdeling Enschede, en een van de CPH. Zij staan ter beschikking van justitie wegens overval in vereniging op 16 december op de Kuipersdijk. Zij hebben met een groot aantal anderen een groep colporterende leden van de NSB met stokken aangevallen, waardoor vier personen worden gewond. Bij fouillering blijkt een van de gewonde NSB'ers in het bezit te zijn van een geladen revolver. Tegen hem word proces-verbaal opgemaakt wegens overtreding der vuurwapenwet.

Aanleiding
Op 9 januari 1934 staat het volgende bericht in De Tribune:

"Schandelijke willekeur van de Almelose politie
C.P.H.- en O.S.P.-arbeiders zonder enige reden vastgehouden
De I.R.H. roept: Assink en Kaspers moeten vrij."

"Op 16 december 1933 vond te Enschede een colportagetocht plaats van revolutionaire arbeiders. O.S.P.-ers verkochten hun "Fakkels", Communisten hun "Tribunes". De verkoop ging goed. De arbeidersbevolking van Enschede koopt graag, ondanks diepe armoede, anti-fascistische lectuur. En dit is een doorn in de ogen van de heren Mussert-fascisten.
Zij togen dan ook dien Zaterdagmiddag op en belegden eveneens een colportagetocht met het arbeidersvijandige blad "Volk en Vaderland" en traden daarbij, als vanouds, zeer provocerend op, met het vooraf beoogde resultaat, dat onze anti-fascisten door de politie werden verdreven.
Dat het uiteen jagen van de arbeiders protesten uitlokte, zowel bij de colporteurs als bij de omstanders, is een zaak, die vanzelf spreekt. Luid gaven zij van hun afkeuring blijk!
Maar dankzij de hulp van de Enschedese politie, overwon de N.S.B., hoewel toch diezelfde avond de colportage weer ter hand werd genomen. Dit optreden heeft echter een staartje! In de avonduren werd aan enkele kameraden verzocht op het politiebureau te komen, t.w. de kameraden Assink (O.S.P.) en Kaspers (C.P.H.), terwijl ook een derde, lid van de O.S.P., zich moest melden. De kameraden werden vastgehouden, hun gezinnen geen bericht gestuurd, en zij werden in staat van beschuldiging gesteld wegens mishandeling!
Enige dagen later werden zij, alle drie zwaar geboeid, naar de strafgevangenis te Almelo overgebracht, waar zij, behalve de derde O.S.P.-er — die werd losgelaten — nog gevangen zitten.
De I.R.H., als hulporganisatie voor hen, die verkeren in de klauwen van de klasse-justitie, heeft zich in verbinding gesteld met de gezinnen van de kameraden Assink en Kaspers en vernam, dat zowel het gezin Assink alsook de familie Kaspers belangrijk in de steunuitkering worden gekort.
De schandelijke roofmethode van BA ten opzichte van Kaspers, die een vrouw met tien kinderen achterlaat, demonstreert zich in het feit, dat van de toch reeds schamele steunuitkering van f 18.— (voor 12 personen dus), drie gulden per week worden afgehouden. De Roode Hulp, die op de bres staat voor alle slachtoffers van de klasse-justitie, onverschillig politieke georiënteerdheid van het betreffende slachtoffer, heeft de gekerkerde makkers en hun gezinnen hulp en steun aangeboden. Kam. Kaspers zal worden bijgestaan door Mr. van 't Hoff Stolk, de 0.S.P.-functionarissen sloegen de hulp van de I.R.H. af. Wij roepen alle arbeiders en arbeidersvrouwen van geheel Twente op te protesteren tegen de willekeurige gevangenhouding van deze twee kameraden! We roepen hen op in alle vergaderingen de vrijlating te eisen van deze twee anti-fascisten! Tegen de klasse-justitie, tegen de fascistische overval-methoden. Wij eisen de volle uitkering voor de gezinnen van Assink en Kaspers! Anti-fascisten, verheft uw stem! Organiseert het massaprotest aan de stempellokalen en in de bedrijven! Organiseert de steuninzameling voor onze gevangen makkers, zowel In Almelo als in geheel Nederland (Honsbeek, Leiden, v.d. Berg, Leeuwarden en nog anderen!).
Zamelt geld en levensmiddelen voor de achter gebleven gezinnen! De Roode Hulp roept op tot daadwerkelijke solidariteit met alle slachtoffers van het fascisme, van de klasse-justitie en van de politieterreur! In geheel Twente zal met steunlijsten worden gewerkt. Kameraden buiten Twente, stuurt ons uw bijdrage per postwissel of in postzegels toe.
Ons gironummer is 119822, ons adres Bloemgracht 66, Amsterdam. Bijdragen te zenden onder het motto „actie Kaspers". Laat dan door het gehele land de kreet weerklinken: Assink en Kaspers moeten vrij!"


Kaspers en Assink voor het gerecht
Op 2 februari 1934 meldt De Tribune het volgende bericht:
"De I.R.H. deelt ons mee, dat de zaak tegen de kameraden Kaspers en Assink 6 februari 1934 voor het gerecht zal komen. Na wekenlang zoeken is het dan eindelijk gelukt een aanklacht samen te stellen. Mishandeling!
Veertien getuigen worden tegen onze kameraden voor het hekje gebracht. Versterkt het massa-protest! Laat de Roode Hulp advocaat straks niet alleen staan. Luider dan ooit: Kaspers en Assink moeten vrij! Weg met de fascistische provocateurs!
Door het gehele land wordt met steunmateriaal voor de Actie Kaspers gewerkt.
Anti-fascisten, helpt mede onze Twentse kameraden uit de klauwen van de fascistische Hollandse klasse-justitie te redden!"



Het volledige verslag van de rechtbank staat in De Tribune van 7 februari 1934


Uit het verhoor:

PRESIDENT: Was U op dien Zaterdagmiddag bij die vechtpartij op den Kuipersdijk?
ASSINK: Ik was wel op den Kuipersdijk, doch ik heb met niemand gevochten.
PRESIDENT: Had U een stok met een scherpen punt en een riempje er aan bij U?
ASSINK: Ja.
PRESIDENT: En hebt U daarmee gedreigd?
ASSINK: Nee

Uit het getuigenverhoor blijkt:

- Rechercheur Posma heeft gezien dat zekere De Jong mishandeld werd. Toen hij bij de botsing kwam dacht hij eerst dat er een charge gaande was. Er bleek echter geen agent bij te zijn, maar er was een vechtpartij tussen politieke tegenstanders gaande. Een man met een riem zat zekeren Eleveld na; dat was Heil. Getuige heeft hem toen aangehouden en zijn riem afgenomen. De fascist De Jong zag getuige afranselen ; wie dat deden weet hij niet. Of Assink er bij was kon hij niet zien.


- Dan wordt de 41-jarige schilder Wiebier uit Lonneker, die vroeger communist, doch thans fascist is, gehoord. Op 16 december is hij met de N.S.B, mee gaan colporteren. De fascisten waren met 40 man. De groep splitste zich. Op den Kuipersdijk bevond men zich met 25 man. De tegenpartij had ongeveer 100 man. Hij beweert, dat de tegenstanders de N.S.B.-ers hinderden. Als hij "Volk en Vaderland" wilde verkopen riep men: „Koopt niet van verraders!" Toenn men bij Maathuis was, ging men terug. De fascisten stonden onder leiding van den colportageleider Hinbach.
PRESIDENT: En bij de anderen?
WIEBIER: Bij de anderen was Assink de leider. Hij liep met zijn stok voortdurend als een generaal naast ons.
PRESIDENT: En verder?
WIEBIER: Iemand vroeg me, hoe ik zoo diep kon zinken om van communist fascist te worden. Toen ik antwoordde greep Kaspers me van achteren vast. Toen sloegen ze me op het hoofd. Wie sloegen weet ik niet.
PRESIDENT: Waren het tegenstanders?
WIEBIER: Natuurlijk, anders zouden ze me niet geslagen hebben!
PRESIDENT: Maar u hebt het niet gezien dus! Bij den rechter-commissaris hebt U anders verklaard, dat Kaspers U een vuistslag heeft gegeven.
WIEBIER: Ja, dat is zo. Maar gezien heb ik het niet.
PRESIDENT: Had u een revolver?
WIEBIER: Ja. Ik had hem met de patronen er in in m'n binnenzak. Ik had geen tijd om de revolver te grijpen. Toen Kaspers me greep viel ik. Door de klappen die ik kreeg kwam ik op den grond op m'n knieën terecht. Toen ik opstond kreeg ik weer een klap, waarop ik achterover over een fiets viel. Toen ik op mijn rug lag hebben ze me niets gedaan.
PRESIDENT: Was Assink ook bij de groep om U heen?
WIEBIER: Op 6 Meter afstand zag ik hem met opgeheven stok staan. Hij heeft me niets gedaan.
ASSINK verklaart, dat de fascisten riepen, dat ze de concentratiekampen voor de Marxisten al klaar hadden. Dat was een provocatie.

Volgende getuige is de 23-jarige arbeider Oosterhof, eveneens fascist Hij behoorde ook bij de colporteurs van de N.S.B. Hij beweert, dat tegenstanders hem provoceerden.
PRESIDENT: Nou ja, daar heeft iedereen het tegenwoordig over!
OOSTERHOF: Ze scholden, maar deden niets. Later werd er met een stok gezwaaid, op den Kuipersdijk greep Kaspers Wiebier bij zijn arm. Dat er geslagen werd zag hij niet. Even later zag hij Assink met opgeheven stok achter Eleveld aanrennen; hij was te ver af om hem te kunnen slaan. Getuige zag daarop, dat Heil Eleveld met een riem sloeg. Zelf kreeg hij ook een paar klappen van Heil, die hij echter afweerde.

Zo gaat het nog een tijdje door.

Na de pauze krijgt de officier van justitie, mr. Wolfson, het woord voor het requisitoir. Hij acht het ten laste gelegde bewezen. Van provoceren door de N.S.B. is niet bewezen. En als zij wel geprovoceerd waren, dan hadden ze nog niet mogen gaan vechten.

Voor Assink eist spreker 4 maanden en voor Kaspers 3 maanden met aftrek van preventief en voor Heil een maand gevangenisstraf. De arbeiders verdedigen zich.
Kameraad Assink verklaart, dat hij geen geweldenaar is en dat hij nog nooit met de politie in aanraking is geweest. Wiebier ging met een revolver op zak de straat op. Als ik, aldus Assink, een stok met een punt bij mij had, dan was dat in verband met de gladheid. Moet men daar zoon herrie over maken? De N.S.B.-ers lopen regelmatig met revolvers en gummiknuppels en daar doet men niets tegen. Assink verklaart vrijspraak te verwachten.


Op 1 mei 1934 is Carel Assink weer op vrije voeten. Hij laat weer van zich horen tijdens de Eén Mei-demonstratie van de Communistische Partij in Enschede. Aan de morgenwandeling, begunstigd door prachtig zomerweer, namen een paar honderd arbeiders deel, terwijl 's avonds naar schatting een zeven honderd arbeiders en arbeidersvrouwen hebben deelgenomen. Dit is voor Enschede een belangrijke stap voorwaarts. Op de vroege morgenwandeling, bij fabrieken en in verschillende buurten welke de stoet doortrok, gingen de vuisten van tientallen arbeiders omhoog en balden zich tot een rood front-groet.
De O.S.P.-leiding had door middel van een advertentie in „Tubantia" bekend laten maken, dat zij niet zou demonstreren. Zogenaamd omdat vlaggen verboden waren. Onder de arbeiders heerst de mening, dat de O.S.P. hier zodanig aan het aftakelen is, dat de leiding een "sof" verwachtte. Hoe het ook zij — niet demonstreren betekent een capitulatie voor burgemeester Rückert, een op den loop gaan voor de moeilijkheden, iets wat ons van deze revolutionaire mondhelden niet bevreemd.
Niettegenstaande dat waren er verschillende O.S.P.-kameraden, waar onder ook de functionaris van de O.S.P., Assink, die aan den kant de rood front-groet brachten. Dit is natuurlijk goed, doch het ware beter geweest, indien zij met ons gedemonstreerd hadden en de dwaze parolen van hun leiding niet hadden opgevolgd.

Carel Willem Assink is overleden op 22 mei 1978 in Enschede, 82 jaar oud.


De archieven van de OSP worden in mei 1940 verbrand, omdat ze door de Duitse bezetter als bewijsmateriaal tegen leden kunnen worden gebruikt. Dit maakt historisch onderzoek naar de partij moeilijk. In 2004 publiceert historicus Bart de Cort een studie over de OSP, getiteld "Solidariteit in anonimiteit". Dit werk is grotendeels gebaseerd op interviews met oud-leden en hun nabestaanden.



dinsdag 24 december 2013

Indonesië-weigeraar Arend Tuinstra

Op woensdagmorgen 21 december 1949 staat Arend Tuinstra, samen met 20 andere militairen terecht, die op 28 oktober 1949 geweigerd hebben met de „Zuiderkruis" naar Indonesië te vertrekken. De auditeur-militair zegt in zijn requisitoir, dat hij met de bepaling van de strafmaat rekening heeft gehouden met de tijd, die de verdachten in voorarrest hebben doorgebracht, terwijl ook de huiselijke omstandigheden van de verdachten door hem in acht zijn genomen. Ze horen een straf van 1½ tot 3½ jaar tegen zich eisen, allen met ontslag uit militaire dienst. Hoeveel Arend precies heeft gekregen is niet duidelijk.



Slechts 32 Indië-weigeraars houden vol. Zij hebben een spannende en moeilijke tijd beleefd. De meesten duiken in eerste instantie onder. De militaire politie zet dan hun ouders of overige familie onder druk. Sommige familieleden kunnen hier niet tegen en dat is voor sommigen een reden om zich te melden. Anderen zien het onderduiken zelf niet zitten en melden zichzelf. Ook als de oorlog in Indonesië al lang is afgelopen, is dat niet het geval voor de Indië-weigeraars. Zij zitten nog jarenlang in zware kampen in Veenhuizen, Schoonhoven en Vught. Daar zitten ze tussen de oorlogsmisdadigers en zware criminelen. Die worden vaak wat eerder vrijgelaten, maar niemand is van plan de Indië-weigeraars vervroegd vrij te laten. De meesten zitten zo’n 3½ jaar in deze zware strafkampen. Na de oorlog mogen ze niet deelnemen aan verkiezingen en is het voor sommigen moeilijk om aan het werk te komen.




Wat gaat hieraan vooraf

Met de aanval van Japan op Pearl Harbour op 7 december 1941 begint de oorlog voor Nederlands-Indië. Nederland beschikt op dat moment over te weinig militaire capaciteit om aan Japan tegenstand te kunnen bieden. Op 8 maart 1942 moet het leger capituleren en Nederlands-Indië word door Japan bezet. Deze snelle overwinning en de beperkte verdediging die Nederland hier tegenover heeft kunnen stellen, tasten het Nederlandse aanzien onder de Indonesische bevolking ernstig aan.
Op 15 augustus 1945 capituleert Japan. Nederland hoopt nog om de zaken op de vooroorlogse voet voort te zetten, maar dit mislukt. Nederlands-Indië wil niet langer een kolonie van Nederland zijn. Op 17 augustus 1945 leest Soekarno de boodschap voor waarin Indonesië onafhankelijk word verklaard. De Nederlandse regering wil de soevereiniteit van Indonesië niet erkennen.
De Nederlandse positie word verder ondermijnd door de internationale overwegingen. Nederland is militair zwak en daarom afhankelijk van haar bondgenoten. Daarnaast is het voor veel landen aantrekkelijker om een vrijheidsstrijd te steunen, dan koloniale politiek. Met name de Amerikanen en de Australiërs hebben hun bedenkingen over de voortzetting van het koloniaal bestuur in Nederlands-Indië. Op dat moment is het gezag in Indonesië officieel in handen van de Engelsen en die voelen niets voor om met geweld de Nederlandse positie te herstellen.

In november 1946 komt een voorlopige overeenkomst in Linggadjati tot stand, waarbij de Republiek als feitelijke gezaghebber over Java en Sumatra word erkend. Nederland en de Republiek zullen samenwerken bij het opzetten van de Verenigde Staten van Indonesië. Zoals verwacht, komt er in de praktijk weinig terecht van deze overeenkomst. Nederland twijfelte aan de Republikeinse bereidheid het accoord werkelijk uit te voeren. Deze en andere factoren leiden tot opzegging van de overeenkomst door Nederland. Er word een militaire actie tegen de Republiek ondernomen.

Voor deze operatie gebruikt men de term 'politionele actie' om aan te geven dat het hier om een interne, Nederlandse zaak gaat. De eerste politionele actie van 20 juli tot 4 augustus 1947 komt tot een voortijdig einde door een oproep van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties om de strijd te staken.
Op 17 januari 1947 komt men tot een nieuwe overeenkomst. Hierbij gaat de positie van de Republiek achteruit. Nederland mag deelstaten vormen in het gebied dat tijdens de politionele actie door haar is bezet. Nederland eist van de Republiek nagenoeg totale overdracht van haar bevoegdheden. Als de Republiek weigert hiermee in te stemmen, zegt Nederland de overeenkomst op. Dit resulteert in de tweede politionele actie.

In de tussentijd is de kracht van de Republikeinse troepen aanzienlijk gegroeid en aan beide kanten zijn de verliezen groter dan te voren. Ook vind Nederland bij de internationale gemeenschap steeds minder steun voor haar politiek in Indonesië. Amerika dreigt zelfs de Marshallhulp op te zeggen. Bij de Ronde Tafel Conferentie in het najaar 1949 worden de voorwaarden opgesteld waarop Nederland en Indonesië uiteen zullen gaan. Op 17 augustus 1950 word de eenheidsstaat, de Republiek Indonesia, geproclameerd.



De Indië-weigeraars

In de jaren 1946-1949 worden in totaal 111.653 Nederlandse dienstplichtige militairen naar Indonesië verscheept. Dienstplichtigen die niet wensen te worden uitgezonden, worden onder druk gezet om alsnog te gaan. Als ze daar niet aan toegeven, worden ze streng gestraft. Deze uitzending van dienstplichtigen naar Indonesië is, naar de mening van sommigen, in strijd met de grondwet. Volgens artikel 192 van de grondwet kunnen dienstplichtigen niet dan met hun toestemming naar overzeese gebiedsdelen worden uitgezonden. De regering oordeelt echter anders en beroept zich op de noodwetgeving uit de Duitse oorlogstijd, die volgens haar nog van kracht is.

Artikel 192 van de Grondwet:
“De dienstplichtigen te land mogen niet dan met hunne toestemming naar Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao worden gezonden.”

Een moeilijkheid is dus dat de uitzending van dienstplichtigen naar Indië zonder hun toestemming door de Grondwet word verboden. Geen dienstplichtige mag immers zonder zijn toestemming naar het Rijk buiten Europa worden gezonden. Formeel mogen Nederlandse troepen dus naar Malakka, Portugees Timor, Australisch Nieuw-Guinea, de Philippijnen en Brits Noord-Borneo worden gezonden, maar bij het betreden van Indisch gebied zou iedere dienstplichtige het recht hebben zijn onderdeel te verlaten. Noch de regering in Londen, noch enige volgende Nederlandse regering heeft zich evenwel aan deze bepaling gestoord. In het najaar van 1946 vertrekt een divisie dienstplichtigen naar Indië, voordat het betreffende grondwetsartikel is gewijzigd.

Er is door de “regering” de hand gelicht met het grondwetsartikel. In 1944 wordt dit artikel bij Koninklijk Besluit tijdelijk buiten werking gesteld, zolang de oorlog met Japan voortduurt. Maar die is toch echt in 1945 afgelopen. Juridisch is fout op fout gestapeld door een in eerste instantie al onwettige regering en door de dientengevolge talloze onwettige handelingen.



Onderduiken
De dienstplichtigen krijgen na een opleiding van zes maanden tien dagen inschepingsverlof om afscheid te kunnen nemen van de familieleden. De meeste deserteurs maken van deze periode gebruik om onder te duiken. Van de Eerste Divisie, die uit 20.000 manschappen bestaat, komt tien procent niet opdagen. Ook bij de volgende divisies die moeten opkomen blijft een groep soldaten weg.
Het probleem is groot genoeg om een overheidsbeleid tot stand te brengen. Het beleid is bedoeld om deserteurs op te sporen, te berechten en zo mogelijk alsnog over te halen naar Indonesië te gaan. De deserteurs worden opgespoord en gearresteerd door de Koninklijke Marechaussee, in samenwerking met gemeente- en rijkspolitie. Naast de directe opsporingsactiviteiten worden allerlei administratieve mogelijkheden gebruikt om de deserteurs het leven moeilijker te maken. Zo worden distributiebonnen ingehouden en kostwinnersvergoedingen stopgezet. Ook het verlenen van hulp aan onderduikers word strafbaar. De opsporing van deserteurs duurt tot in 1958!


Principiële weigeraars en onderduikers
De groep van de Indië-weigeraars kan in twee subgroepen onderverdeeld worden. De eerste, kleinere groep zijn de principiële dienstweigeraars die niet worden erkend. De tweede, veel grotere groep zijn dienstplichtigen die, na opkomst, dienst in Indonesië weigeren en daarom moeten onderduiken.
Al deze mensen worden van desertie beschuldigd. Hun desertie word in verband gebracht met Indonesië, hoewel bij sommigen dat misschien geen rol speelt. Zij worden 'Indonesië-deserteurs' genoemd, een term die later word afgewisseld door 'Indonesië-weigeraars', waaruit een belangrijk verschil in benadering blijkt.

Een opvallend aspect in de periode van de politionele acties is de grote stijging van het aantal beroepen op de dienstweigerwet. Deze stijging is zo groot dat de ministerie van Oorlog meent dat het hier om misbruik van deze wet gaat. De dienstweigerwet is een aantrekkelijke mogelijkheid om een uitzending naar Indonesië te voorkomen en deze mogelijkheid word graag aangegrepen, wat ook de stijging in deze periode verklaart.
Dit maakt het echter moeilijk om een onderscheid te maken tussen de 'echte' principiële weigeraars, die uit principes wapens niet willen opnemen, en de mensen die in principe wel bereid zijn de dienst te verrichten, maar niet in Indonesië. De erkende principiële dienstweigeraars worden voor de duur van drie jaar te werk gesteld in verschillende kampen. De niet-erkende principiële dienstweigeraars hebben de keuze zich bereid te verklaren normaal dienst te verrichten (wat een uitzending naar Indonesië zou betekenen) of, indien zij dit weigeren, door de krijgsraad berecht te worden.

'Indiëbereid'
De deserteurs die worden gearresteerd, worden vanaf oktober 1946 overgebracht naar het Depot Nazending Nederlandsch-Indië in Schoonhoven. Hier is in het eerste halfjaar sprake van een liberaal bewind. Men probeert weigeraars over te halen zich alsnog 'Indiëbereid' te verklaren, wat ook in grote aantallen lukt. De overigen komen voor de krijgsraad. Na maart 1947 word voor een andere behandeling van de Indonesië-weigeraars gekozen. Voortaan worden ze allemaal berecht, ook als ze alsnog bereid zijn hun dienst te doen.
In de periode die aan de berechting vooraf gaat, word alles gedaan om ze alsnog 'Indiëbereid' te verklaren. In kamp Schoonhoven krijgen ze een volledige medische herkeuring en een beoordeling door de militaire psychiater, geestelijke verzorger en de commandant. De Indonesië-weigeraars worden op verschillende manieren onder druk gezet. Er word gedreigd met lange gevangenisstraffen en er word een moeilijke militaire training opgezet. Ook moeten ze vaak door de straten van Schoonhoven marcheren, wat als een soort vernedering is bedoeld. Dit alles word gedaan in de hoop de mensen zover te krijgen zich bereid te verklaren naar Indonesië te vertrekken. Wat ook gebeurt, maar niet bij iedereen.


Twintig berechtingen per dag
Vanaf november 1947 word een speciale Kamer van de Krijgsraad te Velde West opgericht, die zich bezighoud met behandeling van de Indonesië-weigeringszaken. De krijgsraad beoordeelt rapporten van de psychiater en de commandant van kamp Schoonhoven. De berechting gebeurt in een hoog tempo. Soms worden er per dag twintig tot dertig weigeraars berecht. Dit betekent ook dat de weigeraars hun motieven vaak niet kunnen toelichten. Ook het berekenen van de strafmaat is niet altijd duidelijk. Voor een hetzelfde vergrijp worden straffen uitgesproken die aanzienlijk in duur verschillen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt men er rekening mee dat de weigeraars niet eerder op vrije voeten mogen komen dan dat de soldaten uit Indonesië komen. Mensen die in hun weigering blijven volharden, kunnen op een extra zware straf rekenen. Mensen die alsnog bereid zijn naar Indonesië te vertrekken, hoeven na de terugkomst hun straf niet uit te zitten.


Gratie voor gevangenen
In 1948 viert koningin Wilhelmina haar 50-jarig regeringsjubileum. In verband hiermee komen alle gevangen in aanmerking voor gratie. Voor de Indië-weigeraars ligt dat iets moeilijker. Zij moeten een verklaring tekenen dat ze na het uitzitten van hun straf toch de volledige diensttijd van 2½ jaar zullen vervullen. In de tussentijd worden ook de SS'ers vrijgelaten, zonder dat daar voorwaarden aan worden verbonden. Als hierover aan de ministers vragen worden gesteld, is hun antwoord dat deze twee groepen verschillend van karakter zijn.


Afzonderlijke strafgevangenissen
In de eerste tijd worden de Indonesië-weigeraars ondergebracht tussen criminelen en oorlogsmisdadigers. Pas na verloop van tijd word een speciaal beleid voor ze ontwikkeld. Ze worden samengebracht in afzonderlijke strafgevangenissen, onder andere Bankenbosch (vanaf september 1946) of Fort Spijkerboor (vanaf oktober 1949). Later word het ook mogelijk te worden overgeplaatst (op eigen verzoek) naar strafgevangenis 'de Mijnstreek'. Hier moeten de weigeraars tegen betaling in de mijnen werken, vaak samen of zelfs onder leiding van de SS'ers.


Geen ruimte voor politieke bezwaren

Over de motieven van de Indonesië-weigeraars bestaat enige controverse. Hun motieven worden in eerste instantie genoteerd door de militaire psychiaters of door de commandant. Over de betrouwbaarheid van deze rapporten kunnen twijfels bestaan. Men kan ook aan de juistheid van de opgegeven motieven twijfelen. Politieke motieven worden door de autoriteiten zoveel mogelijk uitgesloten, maar ook door de weigeraars zelf weinig genoemd. Slechts een klein percentage beroept zich op politieke bezwaren.

Bij de krijgsraad bestaat de opvatting dat het bij de meeste Indonesië-weigeraars om persoonlijke belangen gaat die boven het staatsbelang worden gesteld. Dit is in ogen van de krijgsraad genoeg om berecht te worden. De bezwaren tegen een uitzending naar Indonesië worden als politieke bezwaren opgevat, waarvoor de dienstweigerwet geen ruimte bied. De bezwaren van de Indië-weigeraars worden afgewezen en als zij aan hun bezwaren vasthouden, komen ze in gevangenis terecht, vaak met een extra zware straf. Het is daarom geen wonder dat er andere dan politieke motieven worden gebruikt, om zo aan een zware straf te ontkomen.
Het is ook daarom dat bij de meeste Indië-weigeraars sprake is van 'zich lichamelijk of geestelijk niet geschikt achten' of van 'huiselijke omstandigheden' als motief voor de weigering. Aan de ene kant kan men niet betwijfelen dat de weigeraars politieke motieven hebben, alleen omdat deze niet opgetekend zijn. Anderzijds noemen de Indië-weigeraars tegenwoordig vaker politieke motieven voor hun weigering.



___

Arend Tuinstra is geboren op 31 december 1928 in Enschede als zoon van Anne Tuinstra en Geertje Broek. Hij is overleden op 14 februari 1992.


Meer lezen:


Weijzen, Antoine. De Indië-weigeraars. Vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog (Omniboek, 2015)



dinsdag 17 december 2013

Enschede

Er zijn weinig steden met zo'n rampzalige geschiedenis als Enschede. Elke keer als de stad weer op de been is waordt zij weer te gronde gericht. Die verwoesting is volgens een gezegde te wijten aan de drie B's: brand, bombardementen en burgemeesters, duidend op de berucht sloopwoede van het stadsbestuur. Maar steeds herrijst de stad sterker uit haar as.


Enschede heeft sinds 1325 stadsrechten. De eerste vermelding van de naam is Anneschethe in 1119. Die naam komt volgens de meest gangbare verklaring van het Oud-Saksische An die scethia, wat 'aan de scheiding (grens) of es' betekent. Vroeger hield hier namelijk de bewoonde wereld op. Ten oosten van Enschede lag alleen maar moeras. In de middeleeuwen wordt er gestreden om de grensplaats Enscede, later strategisch Eindscheiding genoemd.

In 1517, 1750 en 1862 brandt Enschede af. Die laatste keer gaat de hele stad eraan. Het is de laatste grote stadsbrand van Europa. Binnen twee jaar is de stad herbouwd. Door de nieuwgebouwde moderne textielfabrieken groeit Enschede uit tot de belangrijkste stad van de regio.
Enschede en textiel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bijna alles in de stad is te herleiden tot de vijftien invloedrijke textielfamilies die alles naar hun hand zetten: Van Heek, Jannink, Scholten, Blijdenstein, Ter Kuile, Menko en Ten Cate. De sporen zijn nu nog terug te vinden.

Ook de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog laten hun sporen na en eisen honderden slachtoffers. De meeste verwoestingen worden aangericht door de geallieerden die denken dat ze boven Duitsland zijn.

Na de oorlog wordt gestart met de wederopbouw en uitbreiding van de stad. Dan stort in de jaren '70 in korte tijd de textielindustrie in. Een drama voor de stad en de meer dan 13.000 inwonders die er nog werkzaam zijn.

Meer recent (13 mei 2000) slaat de vuurwerkramp diepe wonden in de stad. Maar weer staat Enschede op.




Mijn voorouders komen op 8 augustus 1908 in Enschede wonen. Werk in de textiel heeft ze hier gebracht vanuit Sneek. Het adres heb ik niet kunnen achterhalen.
Wel weet ik dat Steven Tuinstra en Berber Schuil en ieder geval hun jongste zoon Uilke Tuinstra en Aleida Buring op 24 februari 1916 aan de Lasonderstraat 50 wonen.


Deze straat is genoemd naar het stadsdeel "Het Lasonder". Vanaf 1899 heet de straat "Lasonderpad". Bij besluit van 24 oktober 1921 aan het gedeelte tussen de Lasondersingel tot de Roomweg de naam "Tollenstraat" gegeven. Deze straat is weggevaagd na de vuurwerkramp in mei 2000.

Op 28 april 1916 verhuizen ze naar Berkenkamp 14. Deze straat is op 22 maart 1945 door bombardementen verwoest. Hij liep van de Breukinkstraat tot de Brinkstraat. Hier wordt op 16 juli 1916 Steven geboren en op 5 mei 1922 Zwaantje. Berber Schuil is hier overleden op 7 januari 1921.

Op 27 januari 1925 verhuist het gezin met Steven Tuinstra naar Minkmaatstraat 127. Deze straat is genoemd naar het oude erve Minkmaat en loopt van de Oldenzaalsestraat tot de Kotkampweg. Opa Steven Tuinstra is hier op 10 april 1928 overleden.

Op 19 oktober 1931 verhuist het gezin naar Leliestraat 138.


Deze straat loopt van de Minkmaatstraat tot de Laaressingel. In dit huis is het een komen en gaan van familieleden. In 1940 verhuist zoon Steven Tuinstra met zijn vrouw Gerda Assink. Op 5 april 1961 is Uilke overleden. In 1965 gaat de zoon van Steven Tuinstra hier ook wonen met zijn vrouw. Hier word ik geboren.
Op 1 maart 1976 verhuist Aleida naar Lochem en op 2 juni van dat jaar weer terug naar Enschede.



Zoals gezegd verhuizen zoon Steven Tuinstra en Gerda Assink op 6 december 1940 naar de Lipperkerkstraat 300.


Deze straat was de vroegere kerkweg van het erve "De Lipper". Hij loopt van De Klomp tot de Noord Esmarkerrondweg. Aan de Lipperkerkstraat worden 3 kinderen geboren: Uilke, Carel en Lidy.



Op 22 juli 1949 verhuist het gezin naar Pluimstraat 33.




Deze straat loopt van het Gronausevoetpad tot de Oostveenweg. De naam is ontleend aan een pluimveehouder die hier heeft gewoond. In dit huis wordt nog een kind geboren: Steven.

Op 9 juni 1958 verhuist het gezin naar Jacob van Ruysdaelstraat7.
Deze straat is genoemd naar de Nederlandse schilder en loopt van de Zweringweg, westelijk van de Carel Fabritiusstraat, eerst in zuidelijke, daarna in westelijke richting tot de Adriaen van Ostadestraat.

De kinderen van deze tak zijn allemaal weggetrokken uit Enschede.

zondag 8 december 2013

Redmer Hilles Tuinstra

Redmer Hilles Tuinstra is geboren op 19 februari 1778 in Sneek als zoon van Hille Teekes Tuinstra en Antje Redmers. Hij is net als zijn vader kuiper van beroep. Als hij 40 jaar is trouwt hij op 24 mei 1818 met de 35-jarige Jantje Sybrens Huisman. Zij is geboren in Sloten als dochter van Syberen Johannes Huisman en Geeske Alderts.

Redmer en Jantje krijgen twee dochters. Antje is geboren op 21 april 1819 in Sneek. Zij overlijdt op 30 januari 1838 in Sneek op 18-jarige leeftijd. Geeske is geboren op 21 oktober 1821. Als ze 25 is trouwt ze met de 22-jarige Auke Kroon. Hij is de zoon van Teede Aukes Kroon en Hittje Wibbes Jonkmans. Zij krijgen 4 kinderen: Redmer, Teede, Jantje en Aldert. Geeske overlijdt op 11 januari 1861 op 39-jarige leeftijd in Sneek.

Redmer Hilles en Jantje Sybrens wonen op het Hoogend in Sneek, vlakbij de waterpoort. Hij woont schuin tegenover zijn vader Hille Teekes. Redmer is overleden op 7 april 1842 op 64-jarige leeftijd. Zijn vrouw is 4 jaar later overleden op 18 april 1845. Zij is 62 jaar geworden.



Aan het boelgoed kun je de rijkdom of armoede aflezen van mensen. Op 9 mei 1845 staat het volgende bericht in de Leeuwarder Courant:


Trek zelf je conclusies.


De plek waar Redmer Hilles heeft gewoond:




Redmer woont in het huis uiterst rechts.