Op woensdagmorgen 21 december 1949 staat Arend Tuinstra, samen met 20 andere militairen terecht, die op 28 oktober 1949 geweigerd hebben met de „Zuiderkruis" naar Indonesië te vertrekken. De auditeur-militair zegt in zijn requisitoir, dat hij met de bepaling van de strafmaat rekening heeft gehouden met de tijd, die de verdachten in voorarrest hebben doorgebracht, terwijl ook de huiselijke omstandigheden van de verdachten door hem in acht zijn genomen. Ze horen een straf van 1½ tot 3½ jaar tegen zich eisen, allen met ontslag uit militaire dienst. Hoeveel Arend precies heeft gekregen is niet duidelijk.
Slechts 32 Indië-weigeraars houden vol. Zij hebben een spannende en moeilijke tijd beleefd. De meesten duiken in eerste instantie onder. De militaire politie zet dan hun ouders of overige familie onder druk. Sommige familieleden kunnen hier niet tegen en dat is voor sommigen een reden om zich te melden. Anderen zien het onderduiken zelf niet zitten en melden zichzelf. Ook als de oorlog in Indonesië al lang is afgelopen, is dat niet het geval voor de Indië-weigeraars. Zij zitten nog jarenlang in zware kampen in Veenhuizen, Schoonhoven en Vught. Daar zitten ze tussen de oorlogsmisdadigers en zware criminelen. Die worden vaak wat eerder vrijgelaten, maar niemand is van plan de Indië-weigeraars vervroegd vrij te laten. De meesten zitten zo’n 3½ jaar in deze zware strafkampen. Na de oorlog mogen ze niet deelnemen aan verkiezingen en is het voor sommigen moeilijk om aan het werk te komen.
Wat gaat hieraan vooraf
Met de aanval van Japan op Pearl Harbour op 7 december 1941 begint de oorlog voor Nederlands-Indië. Nederland beschikt op dat moment over te weinig militaire capaciteit om aan Japan tegenstand te kunnen bieden. Op 8 maart 1942 moet het leger capituleren en Nederlands-Indië word door Japan bezet. Deze snelle overwinning en de beperkte verdediging die Nederland hier tegenover heeft kunnen stellen, tasten het Nederlandse aanzien onder de Indonesische bevolking ernstig aan.
Op 15 augustus 1945 capituleert Japan. Nederland hoopt nog om de zaken op de vooroorlogse voet voort te zetten, maar dit mislukt. Nederlands-Indië wil niet langer een kolonie van Nederland zijn. Op 17 augustus 1945 leest Soekarno de boodschap voor waarin Indonesië onafhankelijk word verklaard. De Nederlandse regering wil de soevereiniteit van Indonesië niet erkennen.
De Nederlandse positie word verder ondermijnd door de internationale overwegingen. Nederland is militair zwak en daarom afhankelijk van haar bondgenoten. Daarnaast is het voor veel landen aantrekkelijker om een vrijheidsstrijd te steunen, dan koloniale politiek. Met name de Amerikanen en de Australiërs hebben hun bedenkingen over de voortzetting van het koloniaal bestuur in Nederlands-Indië. Op dat moment is het gezag in Indonesië officieel in handen van de Engelsen en die voelen niets voor om met geweld de Nederlandse positie te herstellen.
In november 1946 komt een voorlopige overeenkomst in Linggadjati tot stand, waarbij de Republiek als feitelijke gezaghebber over Java en Sumatra word erkend. Nederland en de Republiek zullen samenwerken bij het opzetten van de Verenigde Staten van Indonesië. Zoals verwacht, komt er in de praktijk weinig terecht van deze overeenkomst. Nederland twijfelte aan de Republikeinse bereidheid het accoord werkelijk uit te voeren. Deze en andere factoren leiden tot opzegging van de overeenkomst door Nederland. Er word een militaire actie tegen de Republiek ondernomen.
Voor deze operatie gebruikt men de term 'politionele actie' om aan te geven dat het hier om een interne, Nederlandse zaak gaat. De eerste politionele actie van 20 juli tot 4 augustus 1947 komt tot een voortijdig einde door een oproep van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties om de strijd te staken.
Op 17 januari 1947 komt men tot een nieuwe overeenkomst. Hierbij gaat de positie van de Republiek achteruit. Nederland mag deelstaten vormen in het gebied dat tijdens de politionele actie door haar is bezet. Nederland eist van de Republiek nagenoeg totale overdracht van haar bevoegdheden. Als de Republiek weigert hiermee in te stemmen, zegt Nederland de overeenkomst op. Dit resulteert in de tweede politionele actie.
In de tussentijd is de kracht van de Republikeinse troepen aanzienlijk gegroeid en aan beide kanten zijn de verliezen groter dan te voren. Ook vind Nederland bij de internationale gemeenschap steeds minder steun voor haar politiek in Indonesië. Amerika dreigt zelfs de Marshallhulp op te zeggen. Bij de Ronde Tafel Conferentie in het najaar 1949 worden de voorwaarden opgesteld waarop Nederland en Indonesië uiteen zullen gaan. Op 17 augustus 1950 word de eenheidsstaat, de Republiek Indonesia, geproclameerd.
De Indië-weigeraars
In de jaren 1946-1949 worden in totaal 111.653 Nederlandse dienstplichtige militairen naar Indonesië verscheept. Dienstplichtigen die niet wensen te worden uitgezonden, worden onder druk gezet om alsnog te gaan. Als ze daar niet aan toegeven, worden ze streng gestraft. Deze uitzending van dienstplichtigen naar Indonesië is, naar de mening van sommigen, in strijd met de grondwet. Volgens artikel 192 van de grondwet kunnen dienstplichtigen niet dan met hun toestemming naar overzeese gebiedsdelen worden uitgezonden. De regering oordeelt echter anders en beroept zich op de noodwetgeving uit de Duitse oorlogstijd, die volgens haar nog van kracht is.
Artikel 192 van de Grondwet:
“De dienstplichtigen te land mogen niet dan met hunne toestemming naar Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao worden gezonden.”
Een moeilijkheid is dus dat de uitzending van dienstplichtigen naar Indië zonder hun toestemming door de Grondwet word verboden. Geen dienstplichtige mag immers zonder zijn toestemming naar het Rijk buiten Europa worden gezonden. Formeel mogen Nederlandse troepen dus naar Malakka, Portugees Timor, Australisch Nieuw-Guinea, de Philippijnen en Brits Noord-Borneo worden gezonden, maar bij het betreden van Indisch gebied zou iedere dienstplichtige het recht hebben zijn onderdeel te verlaten. Noch de regering in Londen, noch enige volgende Nederlandse regering heeft zich evenwel aan deze bepaling gestoord. In het najaar van 1946 vertrekt een divisie dienstplichtigen naar Indië, voordat het betreffende grondwetsartikel is gewijzigd.
Er is door de “regering” de hand gelicht met het grondwetsartikel. In 1944 wordt dit artikel bij Koninklijk Besluit tijdelijk buiten werking gesteld, zolang de oorlog met Japan voortduurt. Maar die is toch echt in 1945 afgelopen. Juridisch is fout op fout gestapeld door een in eerste instantie al onwettige regering en door de dientengevolge talloze onwettige handelingen.
Onderduiken
De dienstplichtigen krijgen na een opleiding van zes maanden tien dagen inschepingsverlof om afscheid te kunnen nemen van de familieleden. De meeste deserteurs maken van deze periode gebruik om onder te duiken. Van de Eerste Divisie, die uit 20.000 manschappen bestaat, komt tien procent niet opdagen. Ook bij de volgende divisies die moeten opkomen blijft een groep soldaten weg.
Het probleem is groot genoeg om een overheidsbeleid tot stand te brengen. Het beleid is bedoeld om deserteurs op te sporen, te berechten en zo mogelijk alsnog over te halen naar Indonesië te gaan. De deserteurs worden opgespoord en gearresteerd door de Koninklijke Marechaussee, in samenwerking met gemeente- en rijkspolitie. Naast de directe opsporingsactiviteiten worden allerlei administratieve mogelijkheden gebruikt om de deserteurs het leven moeilijker te maken. Zo worden distributiebonnen ingehouden en kostwinnersvergoedingen stopgezet. Ook het verlenen van hulp aan onderduikers word strafbaar. De opsporing van deserteurs duurt tot in 1958!
Principiële weigeraars en onderduikers
De groep van de Indië-weigeraars kan in twee subgroepen onderverdeeld worden. De eerste, kleinere groep zijn de principiële dienstweigeraars die niet worden erkend. De tweede, veel grotere groep zijn dienstplichtigen die, na opkomst, dienst in Indonesië weigeren en daarom moeten onderduiken.
Al deze mensen worden van desertie beschuldigd. Hun desertie word in verband gebracht met Indonesië, hoewel bij sommigen dat misschien geen rol speelt. Zij worden 'Indonesië-deserteurs' genoemd, een term die later word afgewisseld door 'Indonesië-weigeraars', waaruit een belangrijk verschil in benadering blijkt.
Een opvallend aspect in de periode van de politionele acties is de grote stijging van het aantal beroepen op de dienstweigerwet. Deze stijging is zo groot dat de ministerie van Oorlog meent dat het hier om misbruik van deze wet gaat. De dienstweigerwet is een aantrekkelijke mogelijkheid om een uitzending naar Indonesië te voorkomen en deze mogelijkheid word graag aangegrepen, wat ook de stijging in deze periode verklaart.
Dit maakt het echter moeilijk om een onderscheid te maken tussen de 'echte' principiële weigeraars, die uit principes wapens niet willen opnemen, en de mensen die in principe wel bereid zijn de dienst te verrichten, maar niet in Indonesië. De erkende principiële dienstweigeraars worden voor de duur van drie jaar te werk gesteld in verschillende kampen. De niet-erkende principiële dienstweigeraars hebben de keuze zich bereid te verklaren normaal dienst te verrichten (wat een uitzending naar Indonesië zou betekenen) of, indien zij dit weigeren, door de krijgsraad berecht te worden.
'Indiëbereid'
De deserteurs die worden gearresteerd, worden vanaf oktober 1946 overgebracht naar het Depot Nazending Nederlandsch-Indië in Schoonhoven. Hier is in het eerste halfjaar sprake van een liberaal bewind. Men probeert weigeraars over te halen zich alsnog 'Indiëbereid' te verklaren, wat ook in grote aantallen lukt. De overigen komen voor de krijgsraad. Na maart 1947 word voor een andere behandeling van de Indonesië-weigeraars gekozen. Voortaan worden ze allemaal berecht, ook als ze alsnog bereid zijn hun dienst te doen.
In de periode die aan de berechting vooraf gaat, word alles gedaan om ze alsnog 'Indiëbereid' te verklaren. In kamp Schoonhoven krijgen ze een volledige medische herkeuring en een beoordeling door de militaire psychiater, geestelijke verzorger en de commandant. De Indonesië-weigeraars worden op verschillende manieren onder druk gezet. Er word gedreigd met lange gevangenisstraffen en er word een moeilijke militaire training opgezet. Ook moeten ze vaak door de straten van Schoonhoven marcheren, wat als een soort vernedering is bedoeld. Dit alles word gedaan in de hoop de mensen zover te krijgen zich bereid te verklaren naar Indonesië te vertrekken. Wat ook gebeurt, maar niet bij iedereen.
Twintig berechtingen per dag
Vanaf november 1947 word een speciale Kamer van de Krijgsraad te Velde West opgericht, die zich bezighoud met behandeling van de Indonesië-weigeringszaken. De krijgsraad beoordeelt rapporten van de psychiater en de commandant van kamp Schoonhoven. De berechting gebeurt in een hoog tempo. Soms worden er per dag twintig tot dertig weigeraars berecht. Dit betekent ook dat de weigeraars hun motieven vaak niet kunnen toelichten. Ook het berekenen van de strafmaat is niet altijd duidelijk. Voor een hetzelfde vergrijp worden straffen uitgesproken die aanzienlijk in duur verschillen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt men er rekening mee dat de weigeraars niet eerder op vrije voeten mogen komen dan dat de soldaten uit Indonesië komen. Mensen die in hun weigering blijven volharden, kunnen op een extra zware straf rekenen. Mensen die alsnog bereid zijn naar Indonesië te vertrekken, hoeven na de terugkomst hun straf niet uit te zitten.
Gratie voor gevangenen
In 1948 viert koningin Wilhelmina haar 50-jarig regeringsjubileum. In verband hiermee komen alle gevangen in aanmerking voor gratie. Voor de Indië-weigeraars ligt dat iets moeilijker. Zij moeten een verklaring tekenen dat ze na het uitzitten van hun straf toch de volledige diensttijd van 2½ jaar zullen vervullen. In de tussentijd worden ook de SS'ers vrijgelaten, zonder dat daar voorwaarden aan worden verbonden. Als hierover aan de ministers vragen worden gesteld, is hun antwoord dat deze twee groepen verschillend van karakter zijn.
Afzonderlijke strafgevangenissen
In de eerste tijd worden de Indonesië-weigeraars ondergebracht tussen criminelen en oorlogsmisdadigers. Pas na verloop van tijd word een speciaal beleid voor ze ontwikkeld. Ze worden samengebracht in afzonderlijke strafgevangenissen, onder andere Bankenbosch (vanaf september 1946) of Fort Spijkerboor (vanaf oktober 1949). Later word het ook mogelijk te worden overgeplaatst (op eigen verzoek) naar strafgevangenis 'de Mijnstreek'. Hier moeten de weigeraars tegen betaling in de mijnen werken, vaak samen of zelfs onder leiding van de SS'ers.
Geen ruimte voor politieke bezwaren
Over de motieven van de Indonesië-weigeraars bestaat enige controverse. Hun motieven worden in eerste instantie genoteerd door de militaire psychiaters of door de commandant. Over de betrouwbaarheid van deze rapporten kunnen twijfels bestaan. Men kan ook aan de juistheid van de opgegeven motieven twijfelen. Politieke motieven worden door de autoriteiten zoveel mogelijk uitgesloten, maar ook door de weigeraars zelf weinig genoemd. Slechts een klein percentage beroept zich op politieke bezwaren.
Bij de krijgsraad bestaat de opvatting dat het bij de meeste Indonesië-weigeraars om persoonlijke belangen gaat die boven het staatsbelang worden gesteld. Dit is in ogen van de krijgsraad genoeg om berecht te worden. De bezwaren tegen een uitzending naar Indonesië worden als politieke bezwaren opgevat, waarvoor de dienstweigerwet geen ruimte bied. De bezwaren van de Indië-weigeraars worden afgewezen en als zij aan hun bezwaren vasthouden, komen ze in gevangenis terecht, vaak met een extra zware straf. Het is daarom geen wonder dat er andere dan politieke motieven worden gebruikt, om zo aan een zware straf te ontkomen.
Het is ook daarom dat bij de meeste Indië-weigeraars sprake is van 'zich lichamelijk of geestelijk niet geschikt achten' of van 'huiselijke omstandigheden' als motief voor de weigering. Aan de ene kant kan men niet betwijfelen dat de weigeraars politieke motieven hebben, alleen omdat deze niet opgetekend zijn. Anderzijds noemen de Indië-weigeraars tegenwoordig vaker politieke motieven voor hun weigering.
___
Arend Tuinstra is geboren op 31 december 1928 in Enschede als zoon van Anne Tuinstra en Geertje Broek. Hij is overleden op 14 februari 1992.
Meer lezen:
Weijzen, Antoine. De Indië-weigeraars. Vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog (Omniboek, 2015)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten