Nu een verhaal over Carel Willem Assink. Ik hoor u denken: wat is de link met de familie Tuinstra. Carel Willem Assink is de schoonvader van Steven Tuinstra. Steven trouwt in december 1940 met Gerda Assink, de dochter van Carel Willem Assink en Aukje Kamst.
Carel Willem Assink is op 26 oktober 1895 in Enschede geboren. Hij is met rood bloed in zijn aderen geboren, een socialist in hart en nieren.
In de eerste maanden van 1934 is hij het gesprek van de dag in socialistisch Nederland. Op dat moment zit hij in voorarrest in de gevangenis van Almelo.
In allerlei vergaderingen van socialistische organisaties wordt gepleit voor de vrijlating uit gevangenschap. De steunbetuigingen zijn enorm.
Hoe is het zover gekomen.
Op het 2e congres van de O.S.P. op 23, 24 en 25 december 1933 wordt Carel Assink gekozen in het partijbestuur.
De O.S.P. (Onafhankelijke Socialistische Partij) is een Nederlandse politieke partij, opgericht door Piet J. Schmidt en Jacques de Kadt op 28 maart 1932. De OSP is de afgesplitste linkervleugel van de SDAP. Het voornaamste verschil tussen de SDAP en de OSP is wel gelegen in de opvatting betreffende het tempo, waarin het einddoel - het socialisme - kan worden bereikt. De leiding van de OSP meent, dat de tijd rijp is om aan het; kapitalistische stelsel een einde te maken en het socialisme te brengen, vandaar de leuze: "Het socialisme NU". De leiding van de SDAP daarentegen meent, dat de tijd daarvoor allerminst rijp is.
Hoewel deze partij politiek nooit iets in de pap te brokkelen heeft - bij de Kamerverkiezingen van 1933 word net geen zetel gehaald - doet zij in haar korte bestaan vaak van zich spreken. Omdat de gemiddelde leeftijd vrij laag is bruist de partij van energie en ludieke ideeën. In zekere zin zijn de OSP'ers dan ook de provo's van hun tijd. Hoewel dat een tijd is van revolutionaire romantiek word er menig stevig robbertje gevochten met politie, communisten en NSB'ers.
Het socialisme van de OSP'ers is er een van het goedmoedige, naïeve soort. Het is een gevoelssocialisme dat diep zat. Men is minder op de letter dan andere linkse partijen, trouw aan beginsel is belangrijker dan trouw aan een partij. Hun principiële stellingname word voor radicalisme aangezien.
In 1935 fuseert de OSP met de RSP (Revolutionair-Socialistische Partij) tot de RSAP (Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij). Er zijn allerlei twisten over partijbeginselen. Carel Assink kan zich niet meer vinden in de standpunten en bedankt in 1935 als lid. In 1936 spreekt hij nog eens op een congres van de "Bond van Revolutionaire Socialisten" in Rotterdam. Door het lidmaatschap van de OSP en RSAP komt hij in 1939 bij de BVD op een lijst van links-extremistische personen te staan.
Voorarrest
In de Tribune (een communistische krant) staat op 19 december 1933 dat de Enschedese politie drie personen heeft aangehouden, twee leden van de OSP, waarvan een bestuurslid is van de afdeling Enschede, en een van de CPH. Zij staan ter beschikking van justitie wegens overval in vereniging op 16 december op de Kuipersdijk. Zij hebben met een groot aantal anderen een groep colporterende leden van de NSB met stokken aangevallen, waardoor vier personen worden gewond. Bij fouillering blijkt een van de gewonde NSB'ers in het bezit te zijn van een geladen revolver. Tegen hem word proces-verbaal opgemaakt wegens overtreding der vuurwapenwet.
Aanleiding
Op 9 januari 1934 staat het volgende bericht in De Tribune:
"Schandelijke willekeur van de Almelose politie
C.P.H.- en O.S.P.-arbeiders zonder enige reden vastgehouden
De I.R.H. roept: Assink en Kaspers moeten vrij."
"Op 16 december 1933 vond te Enschede een colportagetocht plaats van revolutionaire arbeiders. O.S.P.-ers verkochten hun "Fakkels", Communisten hun "Tribunes". De verkoop ging goed. De arbeidersbevolking van Enschede koopt graag, ondanks diepe armoede, anti-fascistische lectuur. En dit is een doorn in de ogen van de heren Mussert-fascisten.
Zij togen dan ook dien Zaterdagmiddag op en belegden eveneens een colportagetocht met het arbeidersvijandige blad "Volk en Vaderland" en traden daarbij, als vanouds, zeer provocerend op, met het vooraf beoogde resultaat, dat onze anti-fascisten door de politie werden verdreven.
Dat het uiteen jagen van de arbeiders protesten uitlokte, zowel bij de colporteurs als bij de omstanders, is een zaak, die vanzelf spreekt. Luid gaven zij van hun afkeuring blijk!
Maar dankzij de hulp van de Enschedese politie, overwon de N.S.B., hoewel toch diezelfde avond de colportage weer ter hand werd genomen. Dit optreden heeft echter een staartje! In de avonduren werd aan enkele kameraden verzocht op het politiebureau te komen, t.w. de kameraden Assink (O.S.P.) en Kaspers (C.P.H.), terwijl ook een derde, lid van de O.S.P., zich moest melden. De kameraden werden vastgehouden, hun gezinnen geen bericht gestuurd, en zij werden in staat van beschuldiging gesteld wegens mishandeling!
Enige dagen later werden zij, alle drie zwaar geboeid, naar de strafgevangenis te Almelo overgebracht, waar zij, behalve de derde O.S.P.-er — die werd losgelaten — nog gevangen zitten.
De I.R.H., als hulporganisatie voor hen, die verkeren in de klauwen van de klasse-justitie, heeft zich in verbinding gesteld met de gezinnen van de kameraden Assink en Kaspers en vernam, dat zowel het gezin Assink alsook de familie Kaspers belangrijk in de steunuitkering worden gekort.
De schandelijke roofmethode van BA ten opzichte van Kaspers, die een vrouw met tien kinderen achterlaat, demonstreert zich in het feit, dat van de toch reeds schamele steunuitkering van f 18.— (voor 12 personen dus), drie gulden per week worden afgehouden. De Roode Hulp, die op de bres staat voor alle slachtoffers van de klasse-justitie, onverschillig politieke georiënteerdheid van het betreffende slachtoffer, heeft de gekerkerde makkers en hun gezinnen hulp en steun aangeboden. Kam. Kaspers zal worden bijgestaan door Mr. van 't Hoff Stolk, de 0.S.P.-functionarissen sloegen de hulp van de I.R.H. af. Wij roepen alle arbeiders en arbeidersvrouwen van geheel Twente op te protesteren tegen de willekeurige gevangenhouding van deze twee kameraden! We roepen hen op in alle vergaderingen de vrijlating te eisen van deze twee anti-fascisten! Tegen de klasse-justitie, tegen de fascistische overval-methoden. Wij eisen de volle uitkering voor de gezinnen van Assink en Kaspers! Anti-fascisten, verheft uw stem! Organiseert het massaprotest aan de stempellokalen en in de bedrijven! Organiseert de steuninzameling voor onze gevangen makkers, zowel In Almelo als in geheel Nederland (Honsbeek, Leiden, v.d. Berg, Leeuwarden en nog anderen!).
Zamelt geld en levensmiddelen voor de achter gebleven gezinnen! De Roode Hulp roept op tot daadwerkelijke solidariteit met alle slachtoffers van het fascisme, van de klasse-justitie en van de politieterreur! In geheel Twente zal met steunlijsten worden gewerkt. Kameraden buiten Twente, stuurt ons uw bijdrage per postwissel of in postzegels toe.
Ons gironummer is 119822, ons adres Bloemgracht 66, Amsterdam. Bijdragen te zenden onder het motto „actie Kaspers". Laat dan door het gehele land de kreet weerklinken: Assink en Kaspers moeten vrij!"
Kaspers en Assink voor het gerecht
Op 2 februari 1934 meldt De Tribune het volgende bericht:
"De I.R.H. deelt ons mee, dat de zaak tegen de kameraden Kaspers en Assink 6 februari 1934 voor het gerecht zal komen. Na wekenlang zoeken is het dan eindelijk gelukt een aanklacht samen te stellen. Mishandeling!
Veertien getuigen worden tegen onze kameraden voor het hekje gebracht. Versterkt het massa-protest! Laat de Roode Hulp advocaat straks niet alleen staan. Luider dan ooit: Kaspers en Assink moeten vrij! Weg met de fascistische provocateurs!
Door het gehele land wordt met steunmateriaal voor de Actie Kaspers gewerkt.
Anti-fascisten, helpt mede onze Twentse kameraden uit de klauwen van de fascistische Hollandse klasse-justitie te redden!"
Het volledige verslag van de rechtbank staat in De Tribune van 7 februari 1934
Uit het verhoor:
PRESIDENT: Was U op dien Zaterdagmiddag bij die vechtpartij op den Kuipersdijk?
ASSINK: Ik was wel op den Kuipersdijk, doch ik heb met niemand gevochten.
PRESIDENT: Had U een stok met een scherpen punt en een riempje er aan bij U?
ASSINK: Ja.
PRESIDENT: En hebt U daarmee gedreigd?
ASSINK: Nee
Uit het getuigenverhoor blijkt:
- Rechercheur Posma heeft gezien dat zekere De Jong mishandeld werd. Toen hij bij de botsing kwam dacht hij eerst dat er een charge gaande was. Er bleek echter geen agent bij te zijn, maar er was een vechtpartij tussen politieke tegenstanders gaande. Een man met een riem zat zekeren Eleveld na; dat was Heil. Getuige heeft hem toen aangehouden en zijn riem afgenomen. De fascist De Jong zag getuige afranselen ; wie dat deden weet hij niet. Of Assink er bij was kon hij niet zien.
- Dan wordt de 41-jarige schilder Wiebier uit Lonneker, die vroeger communist, doch thans fascist is, gehoord. Op 16 december is hij met de N.S.B, mee gaan colporteren. De fascisten waren met 40 man. De groep splitste zich. Op den Kuipersdijk bevond men zich met 25 man. De tegenpartij had ongeveer 100 man. Hij beweert, dat de tegenstanders de N.S.B.-ers hinderden. Als hij "Volk en Vaderland" wilde verkopen riep men: „Koopt niet van verraders!" Toenn men bij Maathuis was, ging men terug. De fascisten stonden onder leiding van den colportageleider Hinbach.
PRESIDENT: En bij de anderen?
WIEBIER: Bij de anderen was Assink de leider. Hij liep met zijn stok voortdurend als een generaal naast ons.
PRESIDENT: En verder?
WIEBIER: Iemand vroeg me, hoe ik zoo diep kon zinken om van communist fascist te worden. Toen ik antwoordde greep Kaspers me van achteren vast. Toen sloegen ze me op het hoofd. Wie sloegen weet ik niet.
PRESIDENT: Waren het tegenstanders?
WIEBIER: Natuurlijk, anders zouden ze me niet geslagen hebben!
PRESIDENT: Maar u hebt het niet gezien dus! Bij den rechter-commissaris hebt U anders verklaard, dat Kaspers U een vuistslag heeft gegeven.
WIEBIER: Ja, dat is zo. Maar gezien heb ik het niet.
PRESIDENT: Had u een revolver?
WIEBIER: Ja. Ik had hem met de patronen er in in m'n binnenzak. Ik had geen tijd om de revolver te grijpen. Toen Kaspers me greep viel ik. Door de klappen die ik kreeg kwam ik op den grond op m'n knieën terecht. Toen ik opstond kreeg ik weer een klap, waarop ik achterover over een fiets viel. Toen ik op mijn rug lag hebben ze me niets gedaan.
PRESIDENT: Was Assink ook bij de groep om U heen?
WIEBIER: Op 6 Meter afstand zag ik hem met opgeheven stok staan. Hij heeft me niets gedaan.
ASSINK verklaart, dat de fascisten riepen, dat ze de concentratiekampen voor de Marxisten al klaar hadden. Dat was een provocatie.
Volgende getuige is de 23-jarige arbeider Oosterhof, eveneens fascist Hij behoorde ook bij de colporteurs van de N.S.B. Hij beweert, dat tegenstanders hem provoceerden.
PRESIDENT: Nou ja, daar heeft iedereen het tegenwoordig over!
OOSTERHOF: Ze scholden, maar deden niets. Later werd er met een stok gezwaaid, op den Kuipersdijk greep Kaspers Wiebier bij zijn arm. Dat er geslagen werd zag hij niet. Even later zag hij Assink met opgeheven stok achter Eleveld aanrennen; hij was te ver af om hem te kunnen slaan. Getuige zag daarop, dat Heil Eleveld met een riem sloeg. Zelf kreeg hij ook een paar klappen van Heil, die hij echter afweerde.
Zo gaat het nog een tijdje door.
Na de pauze krijgt de officier van justitie, mr. Wolfson, het woord voor het requisitoir. Hij acht het ten laste gelegde bewezen. Van provoceren door de N.S.B. is niet bewezen. En als zij wel geprovoceerd waren, dan hadden ze nog niet mogen gaan vechten.
Voor Assink eist spreker 4 maanden en voor Kaspers 3 maanden met aftrek van preventief en voor Heil een maand gevangenisstraf. De arbeiders verdedigen zich.
Kameraad Assink verklaart, dat hij geen geweldenaar is en dat hij nog nooit met de politie in aanraking is geweest. Wiebier ging met een revolver op zak de straat op. Als ik, aldus Assink, een stok met een punt bij mij had, dan was dat in verband met de gladheid. Moet men daar zoon herrie over maken? De N.S.B.-ers lopen regelmatig met revolvers en gummiknuppels en daar doet men niets tegen. Assink verklaart vrijspraak te verwachten.
Op 1 mei 1934 is Carel Assink weer op vrije voeten. Hij laat weer van zich horen tijdens de Eén Mei-demonstratie van de Communistische Partij in Enschede. Aan de morgenwandeling, begunstigd door prachtig zomerweer, namen een paar honderd arbeiders deel, terwijl 's avonds naar schatting een zeven honderd arbeiders en arbeidersvrouwen hebben deelgenomen. Dit is voor Enschede een belangrijke stap voorwaarts. Op de vroege morgenwandeling, bij fabrieken en in verschillende buurten welke de stoet doortrok, gingen de vuisten van tientallen arbeiders omhoog en balden zich tot een rood front-groet.
De O.S.P.-leiding had door middel van een advertentie in „Tubantia" bekend laten maken, dat zij niet zou demonstreren. Zogenaamd omdat vlaggen verboden waren. Onder de arbeiders heerst de mening, dat de O.S.P. hier zodanig aan het aftakelen is, dat de leiding een "sof" verwachtte. Hoe het ook zij — niet demonstreren betekent een capitulatie voor burgemeester Rückert, een op den loop gaan voor de moeilijkheden, iets wat ons van deze revolutionaire mondhelden niet bevreemd.
Niettegenstaande dat waren er verschillende O.S.P.-kameraden, waar onder ook de functionaris van de O.S.P., Assink, die aan den kant de rood front-groet brachten. Dit is natuurlijk goed, doch het ware beter geweest, indien zij met ons gedemonstreerd hadden en de dwaze parolen van hun leiding niet hadden opgevolgd.
Carel Willem Assink is overleden op 22 mei 1978 in Enschede, 82 jaar oud.
De archieven van de OSP worden in mei 1940 verbrand, omdat ze door de Duitse bezetter als bewijsmateriaal tegen leden kunnen worden gebruikt. Dit maakt historisch onderzoek naar de partij moeilijk. In 2004 publiceert historicus Bart de Cort een studie over de OSP, getiteld "Solidariteit in anonimiteit". Dit werk is grotendeels gebaseerd op interviews met oud-leden en hun nabestaanden.
donderdag 26 december 2013
dinsdag 24 december 2013
Indonesië-weigeraar Arend Tuinstra
Op woensdagmorgen 21 december 1949 staat Arend Tuinstra, samen met 20 andere militairen terecht, die op 28 oktober 1949 geweigerd hebben met de „Zuiderkruis" naar Indonesië te vertrekken. De auditeur-militair zegt in zijn requisitoir, dat hij met de bepaling van de strafmaat rekening heeft gehouden met de tijd, die de verdachten in voorarrest hebben doorgebracht, terwijl ook de huiselijke omstandigheden van de verdachten door hem in acht zijn genomen. Ze horen een straf van 1½ tot 3½ jaar tegen zich eisen, allen met ontslag uit militaire dienst. Hoeveel Arend precies heeft gekregen is niet duidelijk.
Slechts 32 Indië-weigeraars houden vol. Zij hebben een spannende en moeilijke tijd beleefd. De meesten duiken in eerste instantie onder. De militaire politie zet dan hun ouders of overige familie onder druk. Sommige familieleden kunnen hier niet tegen en dat is voor sommigen een reden om zich te melden. Anderen zien het onderduiken zelf niet zitten en melden zichzelf. Ook als de oorlog in Indonesië al lang is afgelopen, is dat niet het geval voor de Indië-weigeraars. Zij zitten nog jarenlang in zware kampen in Veenhuizen, Schoonhoven en Vught. Daar zitten ze tussen de oorlogsmisdadigers en zware criminelen. Die worden vaak wat eerder vrijgelaten, maar niemand is van plan de Indië-weigeraars vervroegd vrij te laten. De meesten zitten zo’n 3½ jaar in deze zware strafkampen. Na de oorlog mogen ze niet deelnemen aan verkiezingen en is het voor sommigen moeilijk om aan het werk te komen.
Wat gaat hieraan vooraf
Met de aanval van Japan op Pearl Harbour op 7 december 1941 begint de oorlog voor Nederlands-Indië. Nederland beschikt op dat moment over te weinig militaire capaciteit om aan Japan tegenstand te kunnen bieden. Op 8 maart 1942 moet het leger capituleren en Nederlands-Indië word door Japan bezet. Deze snelle overwinning en de beperkte verdediging die Nederland hier tegenover heeft kunnen stellen, tasten het Nederlandse aanzien onder de Indonesische bevolking ernstig aan.
Op 15 augustus 1945 capituleert Japan. Nederland hoopt nog om de zaken op de vooroorlogse voet voort te zetten, maar dit mislukt. Nederlands-Indië wil niet langer een kolonie van Nederland zijn. Op 17 augustus 1945 leest Soekarno de boodschap voor waarin Indonesië onafhankelijk word verklaard. De Nederlandse regering wil de soevereiniteit van Indonesië niet erkennen.
De Nederlandse positie word verder ondermijnd door de internationale overwegingen. Nederland is militair zwak en daarom afhankelijk van haar bondgenoten. Daarnaast is het voor veel landen aantrekkelijker om een vrijheidsstrijd te steunen, dan koloniale politiek. Met name de Amerikanen en de Australiërs hebben hun bedenkingen over de voortzetting van het koloniaal bestuur in Nederlands-Indië. Op dat moment is het gezag in Indonesië officieel in handen van de Engelsen en die voelen niets voor om met geweld de Nederlandse positie te herstellen.
In november 1946 komt een voorlopige overeenkomst in Linggadjati tot stand, waarbij de Republiek als feitelijke gezaghebber over Java en Sumatra word erkend. Nederland en de Republiek zullen samenwerken bij het opzetten van de Verenigde Staten van Indonesië. Zoals verwacht, komt er in de praktijk weinig terecht van deze overeenkomst. Nederland twijfelte aan de Republikeinse bereidheid het accoord werkelijk uit te voeren. Deze en andere factoren leiden tot opzegging van de overeenkomst door Nederland. Er word een militaire actie tegen de Republiek ondernomen.
Voor deze operatie gebruikt men de term 'politionele actie' om aan te geven dat het hier om een interne, Nederlandse zaak gaat. De eerste politionele actie van 20 juli tot 4 augustus 1947 komt tot een voortijdig einde door een oproep van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties om de strijd te staken.
Op 17 januari 1947 komt men tot een nieuwe overeenkomst. Hierbij gaat de positie van de Republiek achteruit. Nederland mag deelstaten vormen in het gebied dat tijdens de politionele actie door haar is bezet. Nederland eist van de Republiek nagenoeg totale overdracht van haar bevoegdheden. Als de Republiek weigert hiermee in te stemmen, zegt Nederland de overeenkomst op. Dit resulteert in de tweede politionele actie.
In de tussentijd is de kracht van de Republikeinse troepen aanzienlijk gegroeid en aan beide kanten zijn de verliezen groter dan te voren. Ook vind Nederland bij de internationale gemeenschap steeds minder steun voor haar politiek in Indonesië. Amerika dreigt zelfs de Marshallhulp op te zeggen. Bij de Ronde Tafel Conferentie in het najaar 1949 worden de voorwaarden opgesteld waarop Nederland en Indonesië uiteen zullen gaan. Op 17 augustus 1950 word de eenheidsstaat, de Republiek Indonesia, geproclameerd.
De Indië-weigeraars
In de jaren 1946-1949 worden in totaal 111.653 Nederlandse dienstplichtige militairen naar Indonesië verscheept. Dienstplichtigen die niet wensen te worden uitgezonden, worden onder druk gezet om alsnog te gaan. Als ze daar niet aan toegeven, worden ze streng gestraft. Deze uitzending van dienstplichtigen naar Indonesië is, naar de mening van sommigen, in strijd met de grondwet. Volgens artikel 192 van de grondwet kunnen dienstplichtigen niet dan met hun toestemming naar overzeese gebiedsdelen worden uitgezonden. De regering oordeelt echter anders en beroept zich op de noodwetgeving uit de Duitse oorlogstijd, die volgens haar nog van kracht is.
Artikel 192 van de Grondwet:
“De dienstplichtigen te land mogen niet dan met hunne toestemming naar Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao worden gezonden.”
Een moeilijkheid is dus dat de uitzending van dienstplichtigen naar Indië zonder hun toestemming door de Grondwet word verboden. Geen dienstplichtige mag immers zonder zijn toestemming naar het Rijk buiten Europa worden gezonden. Formeel mogen Nederlandse troepen dus naar Malakka, Portugees Timor, Australisch Nieuw-Guinea, de Philippijnen en Brits Noord-Borneo worden gezonden, maar bij het betreden van Indisch gebied zou iedere dienstplichtige het recht hebben zijn onderdeel te verlaten. Noch de regering in Londen, noch enige volgende Nederlandse regering heeft zich evenwel aan deze bepaling gestoord. In het najaar van 1946 vertrekt een divisie dienstplichtigen naar Indië, voordat het betreffende grondwetsartikel is gewijzigd.
Er is door de “regering” de hand gelicht met het grondwetsartikel. In 1944 wordt dit artikel bij Koninklijk Besluit tijdelijk buiten werking gesteld, zolang de oorlog met Japan voortduurt. Maar die is toch echt in 1945 afgelopen. Juridisch is fout op fout gestapeld door een in eerste instantie al onwettige regering en door de dientengevolge talloze onwettige handelingen.
Onderduiken
De dienstplichtigen krijgen na een opleiding van zes maanden tien dagen inschepingsverlof om afscheid te kunnen nemen van de familieleden. De meeste deserteurs maken van deze periode gebruik om onder te duiken. Van de Eerste Divisie, die uit 20.000 manschappen bestaat, komt tien procent niet opdagen. Ook bij de volgende divisies die moeten opkomen blijft een groep soldaten weg.
Het probleem is groot genoeg om een overheidsbeleid tot stand te brengen. Het beleid is bedoeld om deserteurs op te sporen, te berechten en zo mogelijk alsnog over te halen naar Indonesië te gaan. De deserteurs worden opgespoord en gearresteerd door de Koninklijke Marechaussee, in samenwerking met gemeente- en rijkspolitie. Naast de directe opsporingsactiviteiten worden allerlei administratieve mogelijkheden gebruikt om de deserteurs het leven moeilijker te maken. Zo worden distributiebonnen ingehouden en kostwinnersvergoedingen stopgezet. Ook het verlenen van hulp aan onderduikers word strafbaar. De opsporing van deserteurs duurt tot in 1958!
Principiële weigeraars en onderduikers
De groep van de Indië-weigeraars kan in twee subgroepen onderverdeeld worden. De eerste, kleinere groep zijn de principiële dienstweigeraars die niet worden erkend. De tweede, veel grotere groep zijn dienstplichtigen die, na opkomst, dienst in Indonesië weigeren en daarom moeten onderduiken.
Al deze mensen worden van desertie beschuldigd. Hun desertie word in verband gebracht met Indonesië, hoewel bij sommigen dat misschien geen rol speelt. Zij worden 'Indonesië-deserteurs' genoemd, een term die later word afgewisseld door 'Indonesië-weigeraars', waaruit een belangrijk verschil in benadering blijkt.
Een opvallend aspect in de periode van de politionele acties is de grote stijging van het aantal beroepen op de dienstweigerwet. Deze stijging is zo groot dat de ministerie van Oorlog meent dat het hier om misbruik van deze wet gaat. De dienstweigerwet is een aantrekkelijke mogelijkheid om een uitzending naar Indonesië te voorkomen en deze mogelijkheid word graag aangegrepen, wat ook de stijging in deze periode verklaart.
Dit maakt het echter moeilijk om een onderscheid te maken tussen de 'echte' principiële weigeraars, die uit principes wapens niet willen opnemen, en de mensen die in principe wel bereid zijn de dienst te verrichten, maar niet in Indonesië. De erkende principiële dienstweigeraars worden voor de duur van drie jaar te werk gesteld in verschillende kampen. De niet-erkende principiële dienstweigeraars hebben de keuze zich bereid te verklaren normaal dienst te verrichten (wat een uitzending naar Indonesië zou betekenen) of, indien zij dit weigeren, door de krijgsraad berecht te worden.
'Indiëbereid'
De deserteurs die worden gearresteerd, worden vanaf oktober 1946 overgebracht naar het Depot Nazending Nederlandsch-Indië in Schoonhoven. Hier is in het eerste halfjaar sprake van een liberaal bewind. Men probeert weigeraars over te halen zich alsnog 'Indiëbereid' te verklaren, wat ook in grote aantallen lukt. De overigen komen voor de krijgsraad. Na maart 1947 word voor een andere behandeling van de Indonesië-weigeraars gekozen. Voortaan worden ze allemaal berecht, ook als ze alsnog bereid zijn hun dienst te doen.
In de periode die aan de berechting vooraf gaat, word alles gedaan om ze alsnog 'Indiëbereid' te verklaren. In kamp Schoonhoven krijgen ze een volledige medische herkeuring en een beoordeling door de militaire psychiater, geestelijke verzorger en de commandant. De Indonesië-weigeraars worden op verschillende manieren onder druk gezet. Er word gedreigd met lange gevangenisstraffen en er word een moeilijke militaire training opgezet. Ook moeten ze vaak door de straten van Schoonhoven marcheren, wat als een soort vernedering is bedoeld. Dit alles word gedaan in de hoop de mensen zover te krijgen zich bereid te verklaren naar Indonesië te vertrekken. Wat ook gebeurt, maar niet bij iedereen.
Twintig berechtingen per dag
Vanaf november 1947 word een speciale Kamer van de Krijgsraad te Velde West opgericht, die zich bezighoud met behandeling van de Indonesië-weigeringszaken. De krijgsraad beoordeelt rapporten van de psychiater en de commandant van kamp Schoonhoven. De berechting gebeurt in een hoog tempo. Soms worden er per dag twintig tot dertig weigeraars berecht. Dit betekent ook dat de weigeraars hun motieven vaak niet kunnen toelichten. Ook het berekenen van de strafmaat is niet altijd duidelijk. Voor een hetzelfde vergrijp worden straffen uitgesproken die aanzienlijk in duur verschillen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt men er rekening mee dat de weigeraars niet eerder op vrije voeten mogen komen dan dat de soldaten uit Indonesië komen. Mensen die in hun weigering blijven volharden, kunnen op een extra zware straf rekenen. Mensen die alsnog bereid zijn naar Indonesië te vertrekken, hoeven na de terugkomst hun straf niet uit te zitten.
Gratie voor gevangenen
In 1948 viert koningin Wilhelmina haar 50-jarig regeringsjubileum. In verband hiermee komen alle gevangen in aanmerking voor gratie. Voor de Indië-weigeraars ligt dat iets moeilijker. Zij moeten een verklaring tekenen dat ze na het uitzitten van hun straf toch de volledige diensttijd van 2½ jaar zullen vervullen. In de tussentijd worden ook de SS'ers vrijgelaten, zonder dat daar voorwaarden aan worden verbonden. Als hierover aan de ministers vragen worden gesteld, is hun antwoord dat deze twee groepen verschillend van karakter zijn.
Afzonderlijke strafgevangenissen
In de eerste tijd worden de Indonesië-weigeraars ondergebracht tussen criminelen en oorlogsmisdadigers. Pas na verloop van tijd word een speciaal beleid voor ze ontwikkeld. Ze worden samengebracht in afzonderlijke strafgevangenissen, onder andere Bankenbosch (vanaf september 1946) of Fort Spijkerboor (vanaf oktober 1949). Later word het ook mogelijk te worden overgeplaatst (op eigen verzoek) naar strafgevangenis 'de Mijnstreek'. Hier moeten de weigeraars tegen betaling in de mijnen werken, vaak samen of zelfs onder leiding van de SS'ers.
Geen ruimte voor politieke bezwaren
Over de motieven van de Indonesië-weigeraars bestaat enige controverse. Hun motieven worden in eerste instantie genoteerd door de militaire psychiaters of door de commandant. Over de betrouwbaarheid van deze rapporten kunnen twijfels bestaan. Men kan ook aan de juistheid van de opgegeven motieven twijfelen. Politieke motieven worden door de autoriteiten zoveel mogelijk uitgesloten, maar ook door de weigeraars zelf weinig genoemd. Slechts een klein percentage beroept zich op politieke bezwaren.
Bij de krijgsraad bestaat de opvatting dat het bij de meeste Indonesië-weigeraars om persoonlijke belangen gaat die boven het staatsbelang worden gesteld. Dit is in ogen van de krijgsraad genoeg om berecht te worden. De bezwaren tegen een uitzending naar Indonesië worden als politieke bezwaren opgevat, waarvoor de dienstweigerwet geen ruimte bied. De bezwaren van de Indië-weigeraars worden afgewezen en als zij aan hun bezwaren vasthouden, komen ze in gevangenis terecht, vaak met een extra zware straf. Het is daarom geen wonder dat er andere dan politieke motieven worden gebruikt, om zo aan een zware straf te ontkomen.
Het is ook daarom dat bij de meeste Indië-weigeraars sprake is van 'zich lichamelijk of geestelijk niet geschikt achten' of van 'huiselijke omstandigheden' als motief voor de weigering. Aan de ene kant kan men niet betwijfelen dat de weigeraars politieke motieven hebben, alleen omdat deze niet opgetekend zijn. Anderzijds noemen de Indië-weigeraars tegenwoordig vaker politieke motieven voor hun weigering.
___
Arend Tuinstra is geboren op 31 december 1928 in Enschede als zoon van Anne Tuinstra en Geertje Broek. Hij is overleden op 14 februari 1992.
Meer lezen:
Weijzen, Antoine. De Indië-weigeraars. Vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog (Omniboek, 2015)
Slechts 32 Indië-weigeraars houden vol. Zij hebben een spannende en moeilijke tijd beleefd. De meesten duiken in eerste instantie onder. De militaire politie zet dan hun ouders of overige familie onder druk. Sommige familieleden kunnen hier niet tegen en dat is voor sommigen een reden om zich te melden. Anderen zien het onderduiken zelf niet zitten en melden zichzelf. Ook als de oorlog in Indonesië al lang is afgelopen, is dat niet het geval voor de Indië-weigeraars. Zij zitten nog jarenlang in zware kampen in Veenhuizen, Schoonhoven en Vught. Daar zitten ze tussen de oorlogsmisdadigers en zware criminelen. Die worden vaak wat eerder vrijgelaten, maar niemand is van plan de Indië-weigeraars vervroegd vrij te laten. De meesten zitten zo’n 3½ jaar in deze zware strafkampen. Na de oorlog mogen ze niet deelnemen aan verkiezingen en is het voor sommigen moeilijk om aan het werk te komen.
Wat gaat hieraan vooraf
Met de aanval van Japan op Pearl Harbour op 7 december 1941 begint de oorlog voor Nederlands-Indië. Nederland beschikt op dat moment over te weinig militaire capaciteit om aan Japan tegenstand te kunnen bieden. Op 8 maart 1942 moet het leger capituleren en Nederlands-Indië word door Japan bezet. Deze snelle overwinning en de beperkte verdediging die Nederland hier tegenover heeft kunnen stellen, tasten het Nederlandse aanzien onder de Indonesische bevolking ernstig aan.
Op 15 augustus 1945 capituleert Japan. Nederland hoopt nog om de zaken op de vooroorlogse voet voort te zetten, maar dit mislukt. Nederlands-Indië wil niet langer een kolonie van Nederland zijn. Op 17 augustus 1945 leest Soekarno de boodschap voor waarin Indonesië onafhankelijk word verklaard. De Nederlandse regering wil de soevereiniteit van Indonesië niet erkennen.
De Nederlandse positie word verder ondermijnd door de internationale overwegingen. Nederland is militair zwak en daarom afhankelijk van haar bondgenoten. Daarnaast is het voor veel landen aantrekkelijker om een vrijheidsstrijd te steunen, dan koloniale politiek. Met name de Amerikanen en de Australiërs hebben hun bedenkingen over de voortzetting van het koloniaal bestuur in Nederlands-Indië. Op dat moment is het gezag in Indonesië officieel in handen van de Engelsen en die voelen niets voor om met geweld de Nederlandse positie te herstellen.
In november 1946 komt een voorlopige overeenkomst in Linggadjati tot stand, waarbij de Republiek als feitelijke gezaghebber over Java en Sumatra word erkend. Nederland en de Republiek zullen samenwerken bij het opzetten van de Verenigde Staten van Indonesië. Zoals verwacht, komt er in de praktijk weinig terecht van deze overeenkomst. Nederland twijfelte aan de Republikeinse bereidheid het accoord werkelijk uit te voeren. Deze en andere factoren leiden tot opzegging van de overeenkomst door Nederland. Er word een militaire actie tegen de Republiek ondernomen.
Voor deze operatie gebruikt men de term 'politionele actie' om aan te geven dat het hier om een interne, Nederlandse zaak gaat. De eerste politionele actie van 20 juli tot 4 augustus 1947 komt tot een voortijdig einde door een oproep van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties om de strijd te staken.
Op 17 januari 1947 komt men tot een nieuwe overeenkomst. Hierbij gaat de positie van de Republiek achteruit. Nederland mag deelstaten vormen in het gebied dat tijdens de politionele actie door haar is bezet. Nederland eist van de Republiek nagenoeg totale overdracht van haar bevoegdheden. Als de Republiek weigert hiermee in te stemmen, zegt Nederland de overeenkomst op. Dit resulteert in de tweede politionele actie.
In de tussentijd is de kracht van de Republikeinse troepen aanzienlijk gegroeid en aan beide kanten zijn de verliezen groter dan te voren. Ook vind Nederland bij de internationale gemeenschap steeds minder steun voor haar politiek in Indonesië. Amerika dreigt zelfs de Marshallhulp op te zeggen. Bij de Ronde Tafel Conferentie in het najaar 1949 worden de voorwaarden opgesteld waarop Nederland en Indonesië uiteen zullen gaan. Op 17 augustus 1950 word de eenheidsstaat, de Republiek Indonesia, geproclameerd.
De Indië-weigeraars
In de jaren 1946-1949 worden in totaal 111.653 Nederlandse dienstplichtige militairen naar Indonesië verscheept. Dienstplichtigen die niet wensen te worden uitgezonden, worden onder druk gezet om alsnog te gaan. Als ze daar niet aan toegeven, worden ze streng gestraft. Deze uitzending van dienstplichtigen naar Indonesië is, naar de mening van sommigen, in strijd met de grondwet. Volgens artikel 192 van de grondwet kunnen dienstplichtigen niet dan met hun toestemming naar overzeese gebiedsdelen worden uitgezonden. De regering oordeelt echter anders en beroept zich op de noodwetgeving uit de Duitse oorlogstijd, die volgens haar nog van kracht is.
Artikel 192 van de Grondwet:
“De dienstplichtigen te land mogen niet dan met hunne toestemming naar Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao worden gezonden.”
Een moeilijkheid is dus dat de uitzending van dienstplichtigen naar Indië zonder hun toestemming door de Grondwet word verboden. Geen dienstplichtige mag immers zonder zijn toestemming naar het Rijk buiten Europa worden gezonden. Formeel mogen Nederlandse troepen dus naar Malakka, Portugees Timor, Australisch Nieuw-Guinea, de Philippijnen en Brits Noord-Borneo worden gezonden, maar bij het betreden van Indisch gebied zou iedere dienstplichtige het recht hebben zijn onderdeel te verlaten. Noch de regering in Londen, noch enige volgende Nederlandse regering heeft zich evenwel aan deze bepaling gestoord. In het najaar van 1946 vertrekt een divisie dienstplichtigen naar Indië, voordat het betreffende grondwetsartikel is gewijzigd.
Er is door de “regering” de hand gelicht met het grondwetsartikel. In 1944 wordt dit artikel bij Koninklijk Besluit tijdelijk buiten werking gesteld, zolang de oorlog met Japan voortduurt. Maar die is toch echt in 1945 afgelopen. Juridisch is fout op fout gestapeld door een in eerste instantie al onwettige regering en door de dientengevolge talloze onwettige handelingen.
Onderduiken
De dienstplichtigen krijgen na een opleiding van zes maanden tien dagen inschepingsverlof om afscheid te kunnen nemen van de familieleden. De meeste deserteurs maken van deze periode gebruik om onder te duiken. Van de Eerste Divisie, die uit 20.000 manschappen bestaat, komt tien procent niet opdagen. Ook bij de volgende divisies die moeten opkomen blijft een groep soldaten weg.
Het probleem is groot genoeg om een overheidsbeleid tot stand te brengen. Het beleid is bedoeld om deserteurs op te sporen, te berechten en zo mogelijk alsnog over te halen naar Indonesië te gaan. De deserteurs worden opgespoord en gearresteerd door de Koninklijke Marechaussee, in samenwerking met gemeente- en rijkspolitie. Naast de directe opsporingsactiviteiten worden allerlei administratieve mogelijkheden gebruikt om de deserteurs het leven moeilijker te maken. Zo worden distributiebonnen ingehouden en kostwinnersvergoedingen stopgezet. Ook het verlenen van hulp aan onderduikers word strafbaar. De opsporing van deserteurs duurt tot in 1958!
Principiële weigeraars en onderduikers
De groep van de Indië-weigeraars kan in twee subgroepen onderverdeeld worden. De eerste, kleinere groep zijn de principiële dienstweigeraars die niet worden erkend. De tweede, veel grotere groep zijn dienstplichtigen die, na opkomst, dienst in Indonesië weigeren en daarom moeten onderduiken.
Al deze mensen worden van desertie beschuldigd. Hun desertie word in verband gebracht met Indonesië, hoewel bij sommigen dat misschien geen rol speelt. Zij worden 'Indonesië-deserteurs' genoemd, een term die later word afgewisseld door 'Indonesië-weigeraars', waaruit een belangrijk verschil in benadering blijkt.
Een opvallend aspect in de periode van de politionele acties is de grote stijging van het aantal beroepen op de dienstweigerwet. Deze stijging is zo groot dat de ministerie van Oorlog meent dat het hier om misbruik van deze wet gaat. De dienstweigerwet is een aantrekkelijke mogelijkheid om een uitzending naar Indonesië te voorkomen en deze mogelijkheid word graag aangegrepen, wat ook de stijging in deze periode verklaart.
Dit maakt het echter moeilijk om een onderscheid te maken tussen de 'echte' principiële weigeraars, die uit principes wapens niet willen opnemen, en de mensen die in principe wel bereid zijn de dienst te verrichten, maar niet in Indonesië. De erkende principiële dienstweigeraars worden voor de duur van drie jaar te werk gesteld in verschillende kampen. De niet-erkende principiële dienstweigeraars hebben de keuze zich bereid te verklaren normaal dienst te verrichten (wat een uitzending naar Indonesië zou betekenen) of, indien zij dit weigeren, door de krijgsraad berecht te worden.
'Indiëbereid'
De deserteurs die worden gearresteerd, worden vanaf oktober 1946 overgebracht naar het Depot Nazending Nederlandsch-Indië in Schoonhoven. Hier is in het eerste halfjaar sprake van een liberaal bewind. Men probeert weigeraars over te halen zich alsnog 'Indiëbereid' te verklaren, wat ook in grote aantallen lukt. De overigen komen voor de krijgsraad. Na maart 1947 word voor een andere behandeling van de Indonesië-weigeraars gekozen. Voortaan worden ze allemaal berecht, ook als ze alsnog bereid zijn hun dienst te doen.
In de periode die aan de berechting vooraf gaat, word alles gedaan om ze alsnog 'Indiëbereid' te verklaren. In kamp Schoonhoven krijgen ze een volledige medische herkeuring en een beoordeling door de militaire psychiater, geestelijke verzorger en de commandant. De Indonesië-weigeraars worden op verschillende manieren onder druk gezet. Er word gedreigd met lange gevangenisstraffen en er word een moeilijke militaire training opgezet. Ook moeten ze vaak door de straten van Schoonhoven marcheren, wat als een soort vernedering is bedoeld. Dit alles word gedaan in de hoop de mensen zover te krijgen zich bereid te verklaren naar Indonesië te vertrekken. Wat ook gebeurt, maar niet bij iedereen.
Twintig berechtingen per dag
Vanaf november 1947 word een speciale Kamer van de Krijgsraad te Velde West opgericht, die zich bezighoud met behandeling van de Indonesië-weigeringszaken. De krijgsraad beoordeelt rapporten van de psychiater en de commandant van kamp Schoonhoven. De berechting gebeurt in een hoog tempo. Soms worden er per dag twintig tot dertig weigeraars berecht. Dit betekent ook dat de weigeraars hun motieven vaak niet kunnen toelichten. Ook het berekenen van de strafmaat is niet altijd duidelijk. Voor een hetzelfde vergrijp worden straffen uitgesproken die aanzienlijk in duur verschillen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt men er rekening mee dat de weigeraars niet eerder op vrije voeten mogen komen dan dat de soldaten uit Indonesië komen. Mensen die in hun weigering blijven volharden, kunnen op een extra zware straf rekenen. Mensen die alsnog bereid zijn naar Indonesië te vertrekken, hoeven na de terugkomst hun straf niet uit te zitten.
Gratie voor gevangenen
In 1948 viert koningin Wilhelmina haar 50-jarig regeringsjubileum. In verband hiermee komen alle gevangen in aanmerking voor gratie. Voor de Indië-weigeraars ligt dat iets moeilijker. Zij moeten een verklaring tekenen dat ze na het uitzitten van hun straf toch de volledige diensttijd van 2½ jaar zullen vervullen. In de tussentijd worden ook de SS'ers vrijgelaten, zonder dat daar voorwaarden aan worden verbonden. Als hierover aan de ministers vragen worden gesteld, is hun antwoord dat deze twee groepen verschillend van karakter zijn.
Afzonderlijke strafgevangenissen
In de eerste tijd worden de Indonesië-weigeraars ondergebracht tussen criminelen en oorlogsmisdadigers. Pas na verloop van tijd word een speciaal beleid voor ze ontwikkeld. Ze worden samengebracht in afzonderlijke strafgevangenissen, onder andere Bankenbosch (vanaf september 1946) of Fort Spijkerboor (vanaf oktober 1949). Later word het ook mogelijk te worden overgeplaatst (op eigen verzoek) naar strafgevangenis 'de Mijnstreek'. Hier moeten de weigeraars tegen betaling in de mijnen werken, vaak samen of zelfs onder leiding van de SS'ers.
Geen ruimte voor politieke bezwaren
Over de motieven van de Indonesië-weigeraars bestaat enige controverse. Hun motieven worden in eerste instantie genoteerd door de militaire psychiaters of door de commandant. Over de betrouwbaarheid van deze rapporten kunnen twijfels bestaan. Men kan ook aan de juistheid van de opgegeven motieven twijfelen. Politieke motieven worden door de autoriteiten zoveel mogelijk uitgesloten, maar ook door de weigeraars zelf weinig genoemd. Slechts een klein percentage beroept zich op politieke bezwaren.
Bij de krijgsraad bestaat de opvatting dat het bij de meeste Indonesië-weigeraars om persoonlijke belangen gaat die boven het staatsbelang worden gesteld. Dit is in ogen van de krijgsraad genoeg om berecht te worden. De bezwaren tegen een uitzending naar Indonesië worden als politieke bezwaren opgevat, waarvoor de dienstweigerwet geen ruimte bied. De bezwaren van de Indië-weigeraars worden afgewezen en als zij aan hun bezwaren vasthouden, komen ze in gevangenis terecht, vaak met een extra zware straf. Het is daarom geen wonder dat er andere dan politieke motieven worden gebruikt, om zo aan een zware straf te ontkomen.
Het is ook daarom dat bij de meeste Indië-weigeraars sprake is van 'zich lichamelijk of geestelijk niet geschikt achten' of van 'huiselijke omstandigheden' als motief voor de weigering. Aan de ene kant kan men niet betwijfelen dat de weigeraars politieke motieven hebben, alleen omdat deze niet opgetekend zijn. Anderzijds noemen de Indië-weigeraars tegenwoordig vaker politieke motieven voor hun weigering.
___
Arend Tuinstra is geboren op 31 december 1928 in Enschede als zoon van Anne Tuinstra en Geertje Broek. Hij is overleden op 14 februari 1992.
Meer lezen:
Weijzen, Antoine. De Indië-weigeraars. Vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog (Omniboek, 2015)
dinsdag 17 december 2013
Enschede
Er zijn weinig steden met zo'n rampzalige geschiedenis als Enschede. Elke keer als de stad weer op de been is waordt zij weer te gronde gericht. Die verwoesting is volgens een gezegde te wijten aan de drie B's: brand, bombardementen en burgemeesters, duidend op de berucht sloopwoede van het stadsbestuur. Maar steeds herrijst de stad sterker uit haar as.
Enschede heeft sinds 1325 stadsrechten. De eerste vermelding van de naam is Anneschethe in 1119. Die naam komt volgens de meest gangbare verklaring van het Oud-Saksische An die scethia, wat 'aan de scheiding (grens) of es' betekent. Vroeger hield hier namelijk de bewoonde wereld op. Ten oosten van Enschede lag alleen maar moeras. In de middeleeuwen wordt er gestreden om de grensplaats Enscede, later strategisch Eindscheiding genoemd.
In 1517, 1750 en 1862 brandt Enschede af. Die laatste keer gaat de hele stad eraan. Het is de laatste grote stadsbrand van Europa. Binnen twee jaar is de stad herbouwd. Door de nieuwgebouwde moderne textielfabrieken groeit Enschede uit tot de belangrijkste stad van de regio.
Enschede en textiel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bijna alles in de stad is te herleiden tot de vijftien invloedrijke textielfamilies die alles naar hun hand zetten: Van Heek, Jannink, Scholten, Blijdenstein, Ter Kuile, Menko en Ten Cate. De sporen zijn nu nog terug te vinden.
Ook de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog laten hun sporen na en eisen honderden slachtoffers. De meeste verwoestingen worden aangericht door de geallieerden die denken dat ze boven Duitsland zijn.
Na de oorlog wordt gestart met de wederopbouw en uitbreiding van de stad. Dan stort in de jaren '70 in korte tijd de textielindustrie in. Een drama voor de stad en de meer dan 13.000 inwonders die er nog werkzaam zijn.
Meer recent (13 mei 2000) slaat de vuurwerkramp diepe wonden in de stad. Maar weer staat Enschede op.
Mijn voorouders komen op 8 augustus 1908 in Enschede wonen. Werk in de textiel heeft ze hier gebracht vanuit Sneek. Het adres heb ik niet kunnen achterhalen.
Wel weet ik dat Steven Tuinstra en Berber Schuil en ieder geval hun jongste zoon Uilke Tuinstra en Aleida Buring op 24 februari 1916 aan de Lasonderstraat 50 wonen.
Deze straat is genoemd naar het stadsdeel "Het Lasonder". Vanaf 1899 heet de straat "Lasonderpad". Bij besluit van 24 oktober 1921 aan het gedeelte tussen de Lasondersingel tot de Roomweg de naam "Tollenstraat" gegeven. Deze straat is weggevaagd na de vuurwerkramp in mei 2000.
Op 28 april 1916 verhuizen ze naar Berkenkamp 14. Deze straat is op 22 maart 1945 door bombardementen verwoest. Hij liep van de Breukinkstraat tot de Brinkstraat. Hier wordt op 16 juli 1916 Steven geboren en op 5 mei 1922 Zwaantje. Berber Schuil is hier overleden op 7 januari 1921.
Op 27 januari 1925 verhuist het gezin met Steven Tuinstra naar Minkmaatstraat 127. Deze straat is genoemd naar het oude erve Minkmaat en loopt van de Oldenzaalsestraat tot de Kotkampweg. Opa Steven Tuinstra is hier op 10 april 1928 overleden.
Op 19 oktober 1931 verhuist het gezin naar Leliestraat 138.
Deze straat loopt van de Minkmaatstraat tot de Laaressingel. In dit huis is het een komen en gaan van familieleden. In 1940 verhuist zoon Steven Tuinstra met zijn vrouw Gerda Assink. Op 5 april 1961 is Uilke overleden. In 1965 gaat de zoon van Steven Tuinstra hier ook wonen met zijn vrouw. Hier word ik geboren.
Op 1 maart 1976 verhuist Aleida naar Lochem en op 2 juni van dat jaar weer terug naar Enschede.
Zoals gezegd verhuizen zoon Steven Tuinstra en Gerda Assink op 6 december 1940 naar de Lipperkerkstraat 300.
Deze straat was de vroegere kerkweg van het erve "De Lipper". Hij loopt van De Klomp tot de Noord Esmarkerrondweg. Aan de Lipperkerkstraat worden 3 kinderen geboren: Uilke, Carel en Lidy.
Op 22 juli 1949 verhuist het gezin naar Pluimstraat 33.
Deze straat loopt van het Gronausevoetpad tot de Oostveenweg. De naam is ontleend aan een pluimveehouder die hier heeft gewoond. In dit huis wordt nog een kind geboren: Steven.
Op 9 juni 1958 verhuist het gezin naar Jacob van Ruysdaelstraat7.
Deze straat is genoemd naar de Nederlandse schilder en loopt van de Zweringweg, westelijk van de Carel Fabritiusstraat, eerst in zuidelijke, daarna in westelijke richting tot de Adriaen van Ostadestraat.
De kinderen van deze tak zijn allemaal weggetrokken uit Enschede.
Enschede heeft sinds 1325 stadsrechten. De eerste vermelding van de naam is Anneschethe in 1119. Die naam komt volgens de meest gangbare verklaring van het Oud-Saksische An die scethia, wat 'aan de scheiding (grens) of es' betekent. Vroeger hield hier namelijk de bewoonde wereld op. Ten oosten van Enschede lag alleen maar moeras. In de middeleeuwen wordt er gestreden om de grensplaats Enscede, later strategisch Eindscheiding genoemd.
In 1517, 1750 en 1862 brandt Enschede af. Die laatste keer gaat de hele stad eraan. Het is de laatste grote stadsbrand van Europa. Binnen twee jaar is de stad herbouwd. Door de nieuwgebouwde moderne textielfabrieken groeit Enschede uit tot de belangrijkste stad van de regio.
Enschede en textiel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bijna alles in de stad is te herleiden tot de vijftien invloedrijke textielfamilies die alles naar hun hand zetten: Van Heek, Jannink, Scholten, Blijdenstein, Ter Kuile, Menko en Ten Cate. De sporen zijn nu nog terug te vinden.
Ook de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog laten hun sporen na en eisen honderden slachtoffers. De meeste verwoestingen worden aangericht door de geallieerden die denken dat ze boven Duitsland zijn.
Na de oorlog wordt gestart met de wederopbouw en uitbreiding van de stad. Dan stort in de jaren '70 in korte tijd de textielindustrie in. Een drama voor de stad en de meer dan 13.000 inwonders die er nog werkzaam zijn.
Meer recent (13 mei 2000) slaat de vuurwerkramp diepe wonden in de stad. Maar weer staat Enschede op.
Mijn voorouders komen op 8 augustus 1908 in Enschede wonen. Werk in de textiel heeft ze hier gebracht vanuit Sneek. Het adres heb ik niet kunnen achterhalen.
Wel weet ik dat Steven Tuinstra en Berber Schuil en ieder geval hun jongste zoon Uilke Tuinstra en Aleida Buring op 24 februari 1916 aan de Lasonderstraat 50 wonen.
Deze straat is genoemd naar het stadsdeel "Het Lasonder". Vanaf 1899 heet de straat "Lasonderpad". Bij besluit van 24 oktober 1921 aan het gedeelte tussen de Lasondersingel tot de Roomweg de naam "Tollenstraat" gegeven. Deze straat is weggevaagd na de vuurwerkramp in mei 2000.
Op 28 april 1916 verhuizen ze naar Berkenkamp 14. Deze straat is op 22 maart 1945 door bombardementen verwoest. Hij liep van de Breukinkstraat tot de Brinkstraat. Hier wordt op 16 juli 1916 Steven geboren en op 5 mei 1922 Zwaantje. Berber Schuil is hier overleden op 7 januari 1921.
Op 27 januari 1925 verhuist het gezin met Steven Tuinstra naar Minkmaatstraat 127. Deze straat is genoemd naar het oude erve Minkmaat en loopt van de Oldenzaalsestraat tot de Kotkampweg. Opa Steven Tuinstra is hier op 10 april 1928 overleden.
Op 19 oktober 1931 verhuist het gezin naar Leliestraat 138.
Deze straat loopt van de Minkmaatstraat tot de Laaressingel. In dit huis is het een komen en gaan van familieleden. In 1940 verhuist zoon Steven Tuinstra met zijn vrouw Gerda Assink. Op 5 april 1961 is Uilke overleden. In 1965 gaat de zoon van Steven Tuinstra hier ook wonen met zijn vrouw. Hier word ik geboren.
Op 1 maart 1976 verhuist Aleida naar Lochem en op 2 juni van dat jaar weer terug naar Enschede.
Zoals gezegd verhuizen zoon Steven Tuinstra en Gerda Assink op 6 december 1940 naar de Lipperkerkstraat 300.
Deze straat was de vroegere kerkweg van het erve "De Lipper". Hij loopt van De Klomp tot de Noord Esmarkerrondweg. Aan de Lipperkerkstraat worden 3 kinderen geboren: Uilke, Carel en Lidy.
Op 22 juli 1949 verhuist het gezin naar Pluimstraat 33.
Deze straat loopt van het Gronausevoetpad tot de Oostveenweg. De naam is ontleend aan een pluimveehouder die hier heeft gewoond. In dit huis wordt nog een kind geboren: Steven.
Op 9 juni 1958 verhuist het gezin naar Jacob van Ruysdaelstraat7.
Deze straat is genoemd naar de Nederlandse schilder en loopt van de Zweringweg, westelijk van de Carel Fabritiusstraat, eerst in zuidelijke, daarna in westelijke richting tot de Adriaen van Ostadestraat.
De kinderen van deze tak zijn allemaal weggetrokken uit Enschede.
zondag 8 december 2013
Redmer Hilles Tuinstra
Redmer Hilles Tuinstra is geboren op 19 februari 1778 in Sneek als zoon van Hille Teekes Tuinstra en Antje Redmers. Hij is net als zijn vader kuiper van beroep. Als hij 40 jaar is trouwt hij op 24 mei 1818 met de 35-jarige Jantje Sybrens Huisman. Zij is geboren in Sloten als dochter van Syberen Johannes Huisman en Geeske Alderts.
Redmer en Jantje krijgen twee dochters. Antje is geboren op 21 april 1819 in Sneek. Zij overlijdt op 30 januari 1838 in Sneek op 18-jarige leeftijd. Geeske is geboren op 21 oktober 1821. Als ze 25 is trouwt ze met de 22-jarige Auke Kroon. Hij is de zoon van Teede Aukes Kroon en Hittje Wibbes Jonkmans. Zij krijgen 4 kinderen: Redmer, Teede, Jantje en Aldert. Geeske overlijdt op 11 januari 1861 op 39-jarige leeftijd in Sneek.
Redmer Hilles en Jantje Sybrens wonen op het Hoogend in Sneek, vlakbij de waterpoort. Hij woont schuin tegenover zijn vader Hille Teekes. Redmer is overleden op 7 april 1842 op 64-jarige leeftijd. Zijn vrouw is 4 jaar later overleden op 18 april 1845. Zij is 62 jaar geworden.
Aan het boelgoed kun je de rijkdom of armoede aflezen van mensen. Op 9 mei 1845 staat het volgende bericht in de Leeuwarder Courant:
Trek zelf je conclusies.
De plek waar Redmer Hilles heeft gewoond:
Redmer woont in het huis uiterst rechts.
Redmer en Jantje krijgen twee dochters. Antje is geboren op 21 april 1819 in Sneek. Zij overlijdt op 30 januari 1838 in Sneek op 18-jarige leeftijd. Geeske is geboren op 21 oktober 1821. Als ze 25 is trouwt ze met de 22-jarige Auke Kroon. Hij is de zoon van Teede Aukes Kroon en Hittje Wibbes Jonkmans. Zij krijgen 4 kinderen: Redmer, Teede, Jantje en Aldert. Geeske overlijdt op 11 januari 1861 op 39-jarige leeftijd in Sneek.
Redmer Hilles en Jantje Sybrens wonen op het Hoogend in Sneek, vlakbij de waterpoort. Hij woont schuin tegenover zijn vader Hille Teekes. Redmer is overleden op 7 april 1842 op 64-jarige leeftijd. Zijn vrouw is 4 jaar later overleden op 18 april 1845. Zij is 62 jaar geworden.
Aan het boelgoed kun je de rijkdom of armoede aflezen van mensen. Op 9 mei 1845 staat het volgende bericht in de Leeuwarder Courant:
Trek zelf je conclusies.
De plek waar Redmer Hilles heeft gewoond:
Redmer woont in het huis uiterst rechts.
maandag 30 september 2013
Richard Tuinstra
De wereld is klein
Mijn betovergrootvader Steven Tuinstra is in 1908 met zijn gezin verhuist van Sneek naar Enschede. Hier gingen ze werken in de textielindustrie. Ik ben ook nog geboren in Enschede, maar mijn ouders zijn weer teruggekeerd naar Friesland.
Ik heb mijn jeugd doorgebracht in Lemmer. Aan de Vissersburen in Lemmer waren een heren- en een damesmodezaak met de naam Tuinstra.
In Lemmer ga ik voetballen bij VV Lemmer. In de jeugdelftallen voetbal ik vaak met Richard Tuinstra. Hij zit ook een klas hoger op de Meerpaal in Lemmer en later op het Prof. Ter Veenlyceum in Emmeloord.
Ik heb altijd gezegd dat deze Tuinstra's uit Lemmer geen familie van mij zijn.
Tijdens mijn stamboomonderzoek ontdek ik dat we in de verte toch familie van elkaar zijn. Eind 18e eeuw hebben we dezelfde voorvader. Alleen de voormoeder is een ander.
Tegenwoordig woont Richard in Aberdeen (North Carolina). Tijdens een vakantie in 1999 leert hij in New Orleans een Amerikaanse vrouw kennen. Een jaar later trouwt hij. Ze krijgen een dochter en een zoon.
Zijn ouders en broers wonen nog steeds in Nederland.
In de VS valt hij wel op met zijn "andere" uitspraak. Hij heeft dit mooi in beeld gebracht met Where is my accent from?
Mijn betovergrootvader Steven Tuinstra is in 1908 met zijn gezin verhuist van Sneek naar Enschede. Hier gingen ze werken in de textielindustrie. Ik ben ook nog geboren in Enschede, maar mijn ouders zijn weer teruggekeerd naar Friesland.
Ik heb mijn jeugd doorgebracht in Lemmer. Aan de Vissersburen in Lemmer waren een heren- en een damesmodezaak met de naam Tuinstra.
In Lemmer ga ik voetballen bij VV Lemmer. In de jeugdelftallen voetbal ik vaak met Richard Tuinstra. Hij zit ook een klas hoger op de Meerpaal in Lemmer en later op het Prof. Ter Veenlyceum in Emmeloord.
Ik heb altijd gezegd dat deze Tuinstra's uit Lemmer geen familie van mij zijn.
Tijdens mijn stamboomonderzoek ontdek ik dat we in de verte toch familie van elkaar zijn. Eind 18e eeuw hebben we dezelfde voorvader. Alleen de voormoeder is een ander.
Tegenwoordig woont Richard in Aberdeen (North Carolina). Tijdens een vakantie in 1999 leert hij in New Orleans een Amerikaanse vrouw kennen. Een jaar later trouwt hij. Ze krijgen een dochter en een zoon.
Zijn ouders en broers wonen nog steeds in Nederland.
In de VS valt hij wel op met zijn "andere" uitspraak. Hij heeft dit mooi in beeld gebracht met Where is my accent from?
vrijdag 5 juli 2013
Jett Rebel
Jett Rebel is de artiestennaam van Jelte Tuinstra.
Jelte Steven Tuinstra is geboren op 24 januari 1991 in Den Haag. Al op vrij jonge leeftijd verhuist hij naar Baarn. Hij groeit op in een zeer muzikale familie. Jelte blijkt aanleg te hebben voor muziek. Op 5-jarige leeftijd speelt hij al drums. Langzaam maar zeker breidt dit zich uit tot meerdere instrumenten. Ook zijn zangtalent blijft niet onontdekt.
Na jarenlang deel uit te hebben gemaakt van diverse bands (o.a. Bitter Lemon, Fubroz, The Zoo, Schoppenheer, Metro Mortale, The Souldiers en Valerius) gaat hij in 2013 op eigen benen te staan.
Het eerste tastbare resultaat is een EP met de titel 'Venus'. Jett Rebel laat hierop vooral zijn veelzijdigheid horen. Alle instrumenten en zang van de zeven songs heeft hij zelf ingespeeld. Leuke bijkomstigheid is dat de hoes is ontworpen door zijn vader, Steven Tuinstra.
Om live goed voor de dag te komen heeft hij een groep ervaren muzikanten om zich heen verzameld: Rick van Wort (drums), Joost van Dijck (gitaar) en Xander Vrienten (bas). In juli worden er nog twee achtergrondzangeressen (Amber Gomaa en Jessica Manuputty) toegevoegd voor de live-optredens. Aan het eind van september neemt Joost van Dijck afscheid. Zijn plaats wordt ingenomen door Lorijn von Piekartz.
In augustus 2013 wordt Jett Rebel 3fm Serious Talent. Regelmatig is hij te vinden op de Speelplaats van 3fm.
Ook op tv wordt hij langzaam maar zeker een bekende verschijning. Hij treedt op in De Wereld Draait Door, waar hij 1 minuut laat horen van 'Louise'. In oktober treedt hij op in Toppop3.
De eerste track op de EP 'Do you love me at all' verschijnt in juni 2013 op single. Het is een catchy song geworden die niet uit je hoofd verdwijnt. Op 7 juni 2013 komt de clip uit.
Op 15 juni wordt de single voor het eerst gedraaid op 3fm. De dj's die het liedje draaien zijn razendenthousiast. Superlatieven zijn niet van de lucht. Op 3fmfan.nl kun je precies zien hoe vaak en wanneer de song is gedraaid.
Meer informatie over optredens en dergelijke is te vinden op zijn eigen website
Opname tijdens 3fm freaknacht (20-07-2013)
Op 6 september 2013 lanceert Jett Rebel de 2e single en clip.
Op 22 november 2013 komt zijn tweede EP uit. Hier haalt Gerard Ekdom zelf een single vanaf. Tonight wordt opgepakt door 3fm. Ook treedt hij op bij 3fm Serious Request.
'Tonight' geïnspireerd op West Side Story. Jtt Rebel heeft zich voor 'Tonight' deels laten inspireren door de musical West Side Story. Hij wilde dezelfde vibe creëren als dé grote feestavond uit deze musical. Het liedje moet aanvoelen als een soort aankondiging of opening van iets, vertelt Jett Rebel op 9 januari aan Giel.
Fans kunnen in 2014 het eerste album verwachten van Jett Rebel. Hij vertelt dat er zo'n vijftig liedjes klaarliggen. Daar wordt uiteraard een selectie van gemaakt. Waarom zijn liedjes zo catchy zijn? Zijn vader heeft hem geleerd dat de beste liedjes klinken alsof ze al bestaan. Een wijze man, die vader van Jett Rebel. Hij heeft tevens de artwork ontworpen van EP Mars.
Op 10 januari 2014 wordt Tonight uitgeroepen tot 3fm megahit. Om die reden hoor je het liedje deze week extra vaak op 3FM.
Dit nummer wordt ook gebruikt in de film Hartenstraat van Sanne Vogel. Eind maart wordt bekend gemaakt dat hij ook de song voor de aftiteling van de Benelux-versie van Spiderman 2 heeft gemaakt
Ondertussen wordt hij nog genomineerd voor de Edison popprijs voor beste rockartiest en beste nieuwkomer en voor de 3fm-awards voor beste live-act, beste nieuwkomer en de Serious Talent-award.
Op maandag 31 maart 2014 wordt Jett Rebel met zijn eerste twee EP’s Mars en Venus winnaar in de categorie Nieuwkomer. Daarmee overklast hij de medegenomineerden Martin Garrix en Mr. Probz. Terwijl Jelte Tuinstra met deze Edison op een voetstuk wordt gezet, breekt Johnny de Mol het beeldje bij de overhandiging per ongeluk van zijn sokkel.
Het kan niet op. Op 8 april 2014 wint Jett Rebel de 3fm Serious Talent Award. Twee dagen later wint hij de award voor beste nieuwkomer.
Het festivalseizoen begint. In totaal zal Jett Rebel op 61 festivals spelen, waaronder Pinkpop en Lowlands.
Op 31 oktober 2014 brengt hij zijn eerste album uit, met de naam "Hits for kids". Maar het is geen album vol kinderliedjes. Met hits bedoelt hij deuntjes, liedjes of melodietjes die je met vrienden deelt. Het liedje dat je hebt met je meisje of het liedje dat je hebt op vakantie met je vrienden. Die nummers waarvan je tegen je vrienden zegt: dat is echt een hitje, echt ons liedje. Kids staat voor de kinderlijke impulsiviteit die in deze plaat de overhand neemt. Doen wat hij wil doen zonder na te denken over de consequenties of regels.
Het zijn dus liedjes voor vrije geesten. Liedjes voor mensen die zichzelf willen en durven zijn. De cover is gemaakt door Soesja Leugs.
Op 31 oktober 2014 komt ook de clip van "Pineapple Morning" uit.
In de korte tijd dat hij artiest is worden er al twee documentaires gemaakt. Harm Rieske maakt "Jett Rebel: ready for takeoff", waarmee hij afstudeert aan de Filmacademie. De documentaire verschijnt op 28 november 2014 op tv.
Tijdens IDFA 2014 zal de documentaire van Linda Hakeboom "Who the fuck is Jett Rebel" gedraaid worden.
Op 25 februari 2015 komt de clip uit van "Sunshine", de tweede single van "Hits for kids". De videoclip is weer gemaakt door Soesja Leugs.
Op 9 april 2015 wint hij de 3fm award voor beste live-act. Een mooiere prijs bestaat er niet voor iemand die leeft voor zijn muziek.
Het wachten is dan natuurlijk op de eerste live-cd, die eind juni uitkomt.
In 2015 heeft Jett Rebel op zo’n 65 festivals gespeeld. Onderweg met een 7-koppige band en het team. Meestal is het een groep van ongeveer 15 mensen, een grote familie. Dit jaar heeft hij ook veel bij de zuiderburen opgetreden. Hij is hier geweldig ontvangen.
In oktober houdt hij een theatertour. Een van de spannendste dingen die hij ooit gedaan heeft. Je moet namelijk ook tussen de nummers door het publiek vermaken met je verhalen. En laat dat nou niet altijd even goed gaan. Maar dat wordt weer goed gemaakt zodra hij een instrument pakt en zijn ding doet.
Op 30 december 2015 zal hij weer een optreden geven in de grote zaal van Paradiso. Het begint een soort traditie te worden.
Op 22 januari 2016 brengt Jelte zijn volgende album uit. Truck’ is het eerste van een drieluik, waarvan de volgende twee albums dit jaar nog zullen verschijnen. Er staan 27 nummers op, waarvan 7 korte experimentele overgangstracks. Hij heeft we weer voor gekozen om een album te maken zoals hij het zelf wil. Volgens sommige recensenten zou dit tot commerciële zelfmoord kunnen leiden.
Jett Rebel brengt zijn nieuwe nummer "Lucky boy" uit op 19 augustus 2016. Het wordt meteen gekozen tot 3fm megahit. Het is een lekker rock 'n roll-nummer geworden. Een week later brengt hij zijn tweede album in 2016 uit. Dit album heeft hij dan al in zijn geheel gespeeld op Lowlands. Hij heeft daar opgetreden als surprise-act onder de naam "Don't die on me now".
Op 3 september 2016 staat hij voor het eerst in de Mega Top 50. Hij komt binnen op nu
Op 13 januari 2017 brengt hij zijn derde album binnen een jaar uit.
Er volgt een periode met optredens is Duitsland en Spanje. Er zijn ook veel wisselingen in de band. Van de originele band is eigenlijk alleen Xander Vrienten over gebleven.
Op 9 maart 2018 komt Jelte met een nieuwe videoclip:
Zijn nieuwe album '7' wordt uitgebracht op 28 september 2018.
Jelte Steven Tuinstra is geboren op 24 januari 1991 in Den Haag. Al op vrij jonge leeftijd verhuist hij naar Baarn. Hij groeit op in een zeer muzikale familie. Jelte blijkt aanleg te hebben voor muziek. Op 5-jarige leeftijd speelt hij al drums. Langzaam maar zeker breidt dit zich uit tot meerdere instrumenten. Ook zijn zangtalent blijft niet onontdekt.
Na jarenlang deel uit te hebben gemaakt van diverse bands (o.a. Bitter Lemon, Fubroz, The Zoo, Schoppenheer, Metro Mortale, The Souldiers en Valerius) gaat hij in 2013 op eigen benen te staan.
Het eerste tastbare resultaat is een EP met de titel 'Venus'. Jett Rebel laat hierop vooral zijn veelzijdigheid horen. Alle instrumenten en zang van de zeven songs heeft hij zelf ingespeeld. Leuke bijkomstigheid is dat de hoes is ontworpen door zijn vader, Steven Tuinstra.
Om live goed voor de dag te komen heeft hij een groep ervaren muzikanten om zich heen verzameld: Rick van Wort (drums), Joost van Dijck (gitaar) en Xander Vrienten (bas). In juli worden er nog twee achtergrondzangeressen (Amber Gomaa en Jessica Manuputty) toegevoegd voor de live-optredens. Aan het eind van september neemt Joost van Dijck afscheid. Zijn plaats wordt ingenomen door Lorijn von Piekartz.
In augustus 2013 wordt Jett Rebel 3fm Serious Talent. Regelmatig is hij te vinden op de Speelplaats van 3fm.
Ook op tv wordt hij langzaam maar zeker een bekende verschijning. Hij treedt op in De Wereld Draait Door, waar hij 1 minuut laat horen van 'Louise'. In oktober treedt hij op in Toppop3.
De eerste track op de EP 'Do you love me at all' verschijnt in juni 2013 op single. Het is een catchy song geworden die niet uit je hoofd verdwijnt. Op 7 juni 2013 komt de clip uit.
Op 15 juni wordt de single voor het eerst gedraaid op 3fm. De dj's die het liedje draaien zijn razendenthousiast. Superlatieven zijn niet van de lucht. Op 3fmfan.nl kun je precies zien hoe vaak en wanneer de song is gedraaid.
Meer informatie over optredens en dergelijke is te vinden op zijn eigen website
Opname tijdens 3fm freaknacht (20-07-2013)
Op 6 september 2013 lanceert Jett Rebel de 2e single en clip.
Op 22 november 2013 komt zijn tweede EP uit. Hier haalt Gerard Ekdom zelf een single vanaf. Tonight wordt opgepakt door 3fm. Ook treedt hij op bij 3fm Serious Request.
'Tonight' geïnspireerd op West Side Story. Jtt Rebel heeft zich voor 'Tonight' deels laten inspireren door de musical West Side Story. Hij wilde dezelfde vibe creëren als dé grote feestavond uit deze musical. Het liedje moet aanvoelen als een soort aankondiging of opening van iets, vertelt Jett Rebel op 9 januari aan Giel.
Fans kunnen in 2014 het eerste album verwachten van Jett Rebel. Hij vertelt dat er zo'n vijftig liedjes klaarliggen. Daar wordt uiteraard een selectie van gemaakt. Waarom zijn liedjes zo catchy zijn? Zijn vader heeft hem geleerd dat de beste liedjes klinken alsof ze al bestaan. Een wijze man, die vader van Jett Rebel. Hij heeft tevens de artwork ontworpen van EP Mars.
Op 10 januari 2014 wordt Tonight uitgeroepen tot 3fm megahit. Om die reden hoor je het liedje deze week extra vaak op 3FM.
Dit nummer wordt ook gebruikt in de film Hartenstraat van Sanne Vogel. Eind maart wordt bekend gemaakt dat hij ook de song voor de aftiteling van de Benelux-versie van Spiderman 2 heeft gemaakt
Ondertussen wordt hij nog genomineerd voor de Edison popprijs voor beste rockartiest en beste nieuwkomer en voor de 3fm-awards voor beste live-act, beste nieuwkomer en de Serious Talent-award.
Op maandag 31 maart 2014 wordt Jett Rebel met zijn eerste twee EP’s Mars en Venus winnaar in de categorie Nieuwkomer. Daarmee overklast hij de medegenomineerden Martin Garrix en Mr. Probz. Terwijl Jelte Tuinstra met deze Edison op een voetstuk wordt gezet, breekt Johnny de Mol het beeldje bij de overhandiging per ongeluk van zijn sokkel.
Het kan niet op. Op 8 april 2014 wint Jett Rebel de 3fm Serious Talent Award. Twee dagen later wint hij de award voor beste nieuwkomer.
Het festivalseizoen begint. In totaal zal Jett Rebel op 61 festivals spelen, waaronder Pinkpop en Lowlands.
Op 31 oktober 2014 brengt hij zijn eerste album uit, met de naam "Hits for kids". Maar het is geen album vol kinderliedjes. Met hits bedoelt hij deuntjes, liedjes of melodietjes die je met vrienden deelt. Het liedje dat je hebt met je meisje of het liedje dat je hebt op vakantie met je vrienden. Die nummers waarvan je tegen je vrienden zegt: dat is echt een hitje, echt ons liedje. Kids staat voor de kinderlijke impulsiviteit die in deze plaat de overhand neemt. Doen wat hij wil doen zonder na te denken over de consequenties of regels.
Het zijn dus liedjes voor vrije geesten. Liedjes voor mensen die zichzelf willen en durven zijn. De cover is gemaakt door Soesja Leugs.
Op 31 oktober 2014 komt ook de clip van "Pineapple Morning" uit.
In de korte tijd dat hij artiest is worden er al twee documentaires gemaakt. Harm Rieske maakt "Jett Rebel: ready for takeoff", waarmee hij afstudeert aan de Filmacademie. De documentaire verschijnt op 28 november 2014 op tv.
Tijdens IDFA 2014 zal de documentaire van Linda Hakeboom "Who the fuck is Jett Rebel" gedraaid worden.
Op 25 februari 2015 komt de clip uit van "Sunshine", de tweede single van "Hits for kids". De videoclip is weer gemaakt door Soesja Leugs.
Op 9 april 2015 wint hij de 3fm award voor beste live-act. Een mooiere prijs bestaat er niet voor iemand die leeft voor zijn muziek.
Het wachten is dan natuurlijk op de eerste live-cd, die eind juni uitkomt.
In 2015 heeft Jett Rebel op zo’n 65 festivals gespeeld. Onderweg met een 7-koppige band en het team. Meestal is het een groep van ongeveer 15 mensen, een grote familie. Dit jaar heeft hij ook veel bij de zuiderburen opgetreden. Hij is hier geweldig ontvangen.
In oktober houdt hij een theatertour. Een van de spannendste dingen die hij ooit gedaan heeft. Je moet namelijk ook tussen de nummers door het publiek vermaken met je verhalen. En laat dat nou niet altijd even goed gaan. Maar dat wordt weer goed gemaakt zodra hij een instrument pakt en zijn ding doet.
Op 30 december 2015 zal hij weer een optreden geven in de grote zaal van Paradiso. Het begint een soort traditie te worden.
Op 22 januari 2016 brengt Jelte zijn volgende album uit. Truck’ is het eerste van een drieluik, waarvan de volgende twee albums dit jaar nog zullen verschijnen. Er staan 27 nummers op, waarvan 7 korte experimentele overgangstracks. Hij heeft we weer voor gekozen om een album te maken zoals hij het zelf wil. Volgens sommige recensenten zou dit tot commerciële zelfmoord kunnen leiden.
Jett Rebel brengt zijn nieuwe nummer "Lucky boy" uit op 19 augustus 2016. Het wordt meteen gekozen tot 3fm megahit. Het is een lekker rock 'n roll-nummer geworden. Een week later brengt hij zijn tweede album in 2016 uit. Dit album heeft hij dan al in zijn geheel gespeeld op Lowlands. Hij heeft daar opgetreden als surprise-act onder de naam "Don't die on me now".
Op 3 september 2016 staat hij voor het eerst in de Mega Top 50. Hij komt binnen op nu
Op 13 januari 2017 brengt hij zijn derde album binnen een jaar uit.
Er volgt een periode met optredens is Duitsland en Spanje. Er zijn ook veel wisselingen in de band. Van de originele band is eigenlijk alleen Xander Vrienten over gebleven.
Op 9 maart 2018 komt Jelte met een nieuwe videoclip:
Zijn nieuwe album '7' wordt uitgebracht op 28 september 2018.
zondag 23 juni 2013
De militaire loopbaan van Willem Tuinstra in Oost-Indië
Als Willem met de SS Utrecht naar Batavia vertrekt is de Atjeh-oorlog in volle gang. Atjeh is een onafhankelijk sultanaat in het noorden van Sumatra. Nadat Nederland van Groot-Brittannië de vrije hand heeft gekregen om op heel Sumatra op te treden (het Sumatra-traktaat) word besloten om de zeerovers te straffen die vanuit Atjeh opereren. Op 26 maart 1873 word Atjeh de oorlog verklaart en generaal-majoor Köhler voert een militaire expeditie uit.
Die actie loopt uit op een ramp. De Atjehers blijken zeer goed bewapend en getraind. Op 14 april word Köhler gedood en word de expeditie afgebroken. Maar in deze imperialistische tijd, waarin ieder westers land zoveel mogelijk koloniën probeert te verkrijgen, is er wel haast geboden. De sultan van Atjeh heeft namelijk ook contact met de Italianen en Amerikanen. Tijdens de tweede expeditie, onder generaal Van Swieten, word de kraton (het vorstenverblijf) van de sultan veroverd. Van Swieten verklaart zich hiermee de winnaar van het conflict, maar dat is te vroeg gejuicht. Het zal tot 1914 duren voordat er enige rust op Atjeh ontstaat, de Atjehers beweren zelf dat zij zich nooit hebben overgegeven.
Na een zeetocht van bijna drie maanden wordt Willem op 8 april 1888 gedebarkeerd te Batavia en geplaatst bij 6e bataljon Infanterie. Op 16 oktober 1888 wordt hij overgeplaatst bij het 2e bataljon infanterie. Bijna twee jaar later, op 26 juni 1890 wordt hij overgeplaatst bij het 8e bataljon infanterie.
Tot november 1890 moet hij zorgen voor de dekking van een onderzoek naar tinerts houdende gronden op Zuid-Flores. Bij deze expeditie vallen er vele doden en gewonden aan beide zijden.
Het eiland Flores behoort tot die streken, die worden gerekend tot de Nederlandse bezittingen, hoewel zij slechts indirect, en dan nog slechts ten dele, aan het Nederlandse gezag zijn onderworpen. Met drie inlandse vorsten worden door het Nederlands-Indische gezag tractaten gesloten, waarin onder andere de voorwaarden staan tot opsporing en exploitatie van ertsen en mijnen. Het middelste gedeelte van het eiland Flores maakt geen deel uit van een deze vorstendommen en is tot dan toe geheel onafhankelijk. Dit gebied wordt bewoond door de Roccas. Met het Nederlandse gezag zijn de Roccas nooit in aanraking geweest en dit zal waarschijnlijk ook nooit gebeurd zijn als enkele particulieren niet met het gerucht komen dat er tinerts in het Rocca-gebied is.
Vreemd genoeg laat de Nederlands-Indische regering eind 1889 het onderzoek naar de juistheid van dit bericht niet over aan deze particulieren maar besluit zij zelf naar tin te gaan zoeken. De ingenieur Van Schelle wordt met een escorte van gewapende politiedienaren naar het Rocca-gebied gezonden om het onderzoek in te stellen. Dit gebeurt zonder enig overleg met de Roccas. De bevolking toont zich aanvankelijk niet vijandig. Toch wordt een paar dagen na zijn aankomst de ingenieur door een gewapende troep aangevallen. Gelukkig zijn er maar een paar lichtgewonden.
Het geschonden prestige eist wraak: een militaire expeditie word uitgezonden. Aanvankelijk land er slechts één compagnie op Flores maar reserves worden gereed gehouden op Timor en Makassar.
Al zeer spoedig moeten ook die reserves te hulp komen. Het bergachtig terrein, door de Roccas bewoond, blijkt voor onze troepen moeilijk toegankelijk. De Roccas blijken dappere strijders. Er komen nog meer troepen. Een geheel bataljon en artillerie moeten van Java komen. Vooral het granaatvuur van de artillerie maakt indruk. De Roccas geven zich over. Hiermee is het nog niet over.
Militaire colonnes, waaraan de naam tin-patrouilles word gegeven trekken dieper het land in. De vijandelijkheden steken weer de kop op. Er wordt weer gevochten en dorpen worden afgebrand. Er wordt veel gemoord en geplunderd door Timorese koppensnellers die in dienst zijn van de Nederlands-Indische regering. Ook aan Nederlandse zijde vallen er doden en gewonden. En dit alles om een gerucht op de aanwezigheid van tinerts. Een gerucht dat nooit bewezen is.
Op 16 april 1891 wordt Willem overgeplaatst naar het Afrikaans Rekruten Korps.
Tussen 1831 en 1872 werft het Nederlands-Indische leger ruim 3.000 soldaten op de West-Afrikaanse Goudkust, het tegenwoordige Ghana. De Afrikaanse soldaten worden beschouwd als deel van het Europese contingent van het leger. Zij gelden als dapper en onvermoeibaar, maar ook als driftig, opvliegend en zeer brutaal. Enerzijds voelen zij zich verheven boven de inlandse bevolking, anderzijds voelen zij een zekere verwantschap.
Op 13 juli 1891 wordt Willem scherpschutter. Op 26 februari 1892 wordt hij teruggesteld tot gewoon schutter. Een maand eerder, op 27 januari 1892 wordt hij overgeplaatst naar het 14e bataljon infanterie. Vlak daarna, op 23 februari 1892 naar het Garnizoensbataljon van Atjeh en onderhorigheden. Hier verricht hij allerlei krijgsverrichtingen.
Op 14 april 1893 wordt hij overgeplaatst bij het 4e depot bataljon. Hier ondergaan soldaten een verdere training voordat zij geplaatst worden bij een ander onderdeel. Drie maanden later, op 25 juli 1893, naar het 17e bataljon infanterie.
Op 27 juli 1893 wordt aan Willem de bronzen medaille zonder gratificatie (Medaille voor Moed en Trouw dapperheidsmedaille) toegekend.
Op 7 april 1894 is hij ter pasportering in Nederland overgegaan bij het substitenten kader in Padang. ELf dagen later, op 18 april 1894, wordt het paspoort naar Nederland toegestaan. Tevens wordt een certificaat van goed gedrag uitgereikt.
Op 19 mei 1894 vertrekt Willem met het stoomschip Burgemeester den Tex richting Nederland.
Op 23 juni 1894 monstert hij af in Amsterdam.
Een half jaar later, op 8 januari 1895, wordt Willem vrijwillig geëngageerd als sergeant voor 6 jaren bij het leger, zowel in als buiten Europa met f 300,- premie, waarvan f 50,- is uitbetaald en f 250,- in 's Rijks postspaarbank ingelegd.
Op 12 december 1895 ontvangt hij bij Koninklijk Besluit d.d. 12-12-1893, no. 11 wegens lichaamsgebreken, niet ontstaan in- en door de dienst, toegekend een voortdurend gagement ad f. 286,- 's jaars
Op 25 december 1895 wordt hij in het genot van gagement gesteld.
Die actie loopt uit op een ramp. De Atjehers blijken zeer goed bewapend en getraind. Op 14 april word Köhler gedood en word de expeditie afgebroken. Maar in deze imperialistische tijd, waarin ieder westers land zoveel mogelijk koloniën probeert te verkrijgen, is er wel haast geboden. De sultan van Atjeh heeft namelijk ook contact met de Italianen en Amerikanen. Tijdens de tweede expeditie, onder generaal Van Swieten, word de kraton (het vorstenverblijf) van de sultan veroverd. Van Swieten verklaart zich hiermee de winnaar van het conflict, maar dat is te vroeg gejuicht. Het zal tot 1914 duren voordat er enige rust op Atjeh ontstaat, de Atjehers beweren zelf dat zij zich nooit hebben overgegeven.
Na een zeetocht van bijna drie maanden wordt Willem op 8 april 1888 gedebarkeerd te Batavia en geplaatst bij 6e bataljon Infanterie. Op 16 oktober 1888 wordt hij overgeplaatst bij het 2e bataljon infanterie. Bijna twee jaar later, op 26 juni 1890 wordt hij overgeplaatst bij het 8e bataljon infanterie.
Tot november 1890 moet hij zorgen voor de dekking van een onderzoek naar tinerts houdende gronden op Zuid-Flores. Bij deze expeditie vallen er vele doden en gewonden aan beide zijden.
Het eiland Flores behoort tot die streken, die worden gerekend tot de Nederlandse bezittingen, hoewel zij slechts indirect, en dan nog slechts ten dele, aan het Nederlandse gezag zijn onderworpen. Met drie inlandse vorsten worden door het Nederlands-Indische gezag tractaten gesloten, waarin onder andere de voorwaarden staan tot opsporing en exploitatie van ertsen en mijnen. Het middelste gedeelte van het eiland Flores maakt geen deel uit van een deze vorstendommen en is tot dan toe geheel onafhankelijk. Dit gebied wordt bewoond door de Roccas. Met het Nederlandse gezag zijn de Roccas nooit in aanraking geweest en dit zal waarschijnlijk ook nooit gebeurd zijn als enkele particulieren niet met het gerucht komen dat er tinerts in het Rocca-gebied is.
Vreemd genoeg laat de Nederlands-Indische regering eind 1889 het onderzoek naar de juistheid van dit bericht niet over aan deze particulieren maar besluit zij zelf naar tin te gaan zoeken. De ingenieur Van Schelle wordt met een escorte van gewapende politiedienaren naar het Rocca-gebied gezonden om het onderzoek in te stellen. Dit gebeurt zonder enig overleg met de Roccas. De bevolking toont zich aanvankelijk niet vijandig. Toch wordt een paar dagen na zijn aankomst de ingenieur door een gewapende troep aangevallen. Gelukkig zijn er maar een paar lichtgewonden.
Het geschonden prestige eist wraak: een militaire expeditie word uitgezonden. Aanvankelijk land er slechts één compagnie op Flores maar reserves worden gereed gehouden op Timor en Makassar.
Al zeer spoedig moeten ook die reserves te hulp komen. Het bergachtig terrein, door de Roccas bewoond, blijkt voor onze troepen moeilijk toegankelijk. De Roccas blijken dappere strijders. Er komen nog meer troepen. Een geheel bataljon en artillerie moeten van Java komen. Vooral het granaatvuur van de artillerie maakt indruk. De Roccas geven zich over. Hiermee is het nog niet over.
Militaire colonnes, waaraan de naam tin-patrouilles word gegeven trekken dieper het land in. De vijandelijkheden steken weer de kop op. Er wordt weer gevochten en dorpen worden afgebrand. Er wordt veel gemoord en geplunderd door Timorese koppensnellers die in dienst zijn van de Nederlands-Indische regering. Ook aan Nederlandse zijde vallen er doden en gewonden. En dit alles om een gerucht op de aanwezigheid van tinerts. Een gerucht dat nooit bewezen is.
Op 16 april 1891 wordt Willem overgeplaatst naar het Afrikaans Rekruten Korps.
Tussen 1831 en 1872 werft het Nederlands-Indische leger ruim 3.000 soldaten op de West-Afrikaanse Goudkust, het tegenwoordige Ghana. De Afrikaanse soldaten worden beschouwd als deel van het Europese contingent van het leger. Zij gelden als dapper en onvermoeibaar, maar ook als driftig, opvliegend en zeer brutaal. Enerzijds voelen zij zich verheven boven de inlandse bevolking, anderzijds voelen zij een zekere verwantschap.
Op 13 juli 1891 wordt Willem scherpschutter. Op 26 februari 1892 wordt hij teruggesteld tot gewoon schutter. Een maand eerder, op 27 januari 1892 wordt hij overgeplaatst naar het 14e bataljon infanterie. Vlak daarna, op 23 februari 1892 naar het Garnizoensbataljon van Atjeh en onderhorigheden. Hier verricht hij allerlei krijgsverrichtingen.
Op 14 april 1893 wordt hij overgeplaatst bij het 4e depot bataljon. Hier ondergaan soldaten een verdere training voordat zij geplaatst worden bij een ander onderdeel. Drie maanden later, op 25 juli 1893, naar het 17e bataljon infanterie.
Op 27 juli 1893 wordt aan Willem de bronzen medaille zonder gratificatie (Medaille voor Moed en Trouw dapperheidsmedaille) toegekend.
Op 7 april 1894 is hij ter pasportering in Nederland overgegaan bij het substitenten kader in Padang. ELf dagen later, op 18 april 1894, wordt het paspoort naar Nederland toegestaan. Tevens wordt een certificaat van goed gedrag uitgereikt.
Op 19 mei 1894 vertrekt Willem met het stoomschip Burgemeester den Tex richting Nederland.
Op 23 juni 1894 monstert hij af in Amsterdam.
Een half jaar later, op 8 januari 1895, wordt Willem vrijwillig geëngageerd als sergeant voor 6 jaren bij het leger, zowel in als buiten Europa met f 300,- premie, waarvan f 50,- is uitbetaald en f 250,- in 's Rijks postspaarbank ingelegd.
Op 12 december 1895 ontvangt hij bij Koninklijk Besluit d.d. 12-12-1893, no. 11 wegens lichaamsgebreken, niet ontstaan in- en door de dienst, toegekend een voortdurend gagement ad f. 286,- 's jaars
Op 25 december 1895 wordt hij in het genot van gagement gesteld.
zondag 24 februari 2013
Medeplichtig aan doodslag
Op hemelvaartsdag 20 mei 1909 wordt er in Sneek een grote internationale kaatswedstrijd gehouden tussen Belgen en Friezen. De wedstrijd wordt georganiseerd door de kaatsvereniging "Sneek". Deze wedstrijden worden met grote belangstelling gevolgd. De Friezen behalen de overwinning.
Na afloop van de kaatswedstrijd gaan de vrienden Ale Visser (19 jaar; boerenknecht), Siebolt Tuinstra (18 jaar; stoker), Wiert Jansen (18 jaar; sjouwerman) en Anne Schuring (18 jaar; pakhuisknecht) nog even op cafébezoek. In het café krijgen ze een woordenwisseling over een of meerdere meisjes met Jan Lemstra (24 jaar; schoenmaker en postbesteller). Er worden enkele dreigementen geuit.
De internationale kaatswedstrijd heeft Sneek veel drukte met zich meegebracht en het is al laat in de avond, als de naklanken van het feestrumoer zich nog in de straten laat horen, waar het surveilleren van de politie al spoedig niet overbodig blijkt te zijn.
Omstreeks 23.00 uur loopt de winkelbediende Theunis Sterk met zijn vriend Van de Horst in de Galigastraat, in de richting van Leeuwenburg. Vier personen, van wie Sterk de indruk krijgt dat zij wel een paar borrels op hebben gaan denzelfde kant uit. Het zijn Ale, Siebolt, Wiert en Anne. Zij worden ingehaald door Jan Lemstra, die achter hen aanloopt en voorbij gaat.
"Dat is 'm", zegt Siebolt, denkent aan de ontmoeting met Lemstra op diezelfde avond, waarbij er een woordenwisseling tussen hen is ontstaan. En hij laat er volgens getuige Sterk, direct op volgen: "Straks wou je mij hebben, nu kan je mij krijgen."
Dan begint ook Anne strijdlustig te worden. Onder het uiten van de woorden: "Willen we hem hebben, dan zullen we hem hebben", schiet hij vooruit en houdt Lemstra tegen. Deze wenst ongemoeid te worden gelaten en duwt daarom Anne van zich af, maar op hetzelfde ogenblik wordt hem door alle vier de weg versperd en er begint een kloppartij, waarbij Lemstra zowel slagen uitdeelt als ontvangt.
Deze schermutseling wordt ook gezien door de schilder Jan Koopmans, die met zijn vriend De Jong eveneens in of ter hoogte van de Galigastraat aan het wandelen is.
Lemstra zeht uiteindelijk: "Nou zulle we maar uitscheide; vier tegen één is moorden." Hij wordt een ogenblik losgelaten en doet een paar stappen naar de hoek van de Galigastraat, als plotseling Ale, die inmiddels een vuistslag op zijn oog heeft gekregen, hem weer aanvalt en hem met een zijwaartse beweging een kraohtige slag in de zij toebrengt.
Koopmans hoort een dof geluid en Lemstra loopt met opgeheven handen de straat uit, roepend: "0, ik ga dood! ik ga dood!". Getuige Sterk merkt nog op, dat hij hevig bloedt.
Inmiddels heeft het rumoer de aandacht van de politie getrokken. De agenten De Leeuw en Elzenga, die in de Galigastraat surveilleren, snellen het eerst toe en ondersteunen Lemstra die wankelt en voor Leeuwenburg ineenzakt. De Leeuw heeft nog gezien, dat Ale zich van Lemstra verwijdert en hem geboden, een andere kant uit te gaan. Hij zorgt er ook voor, dat zijn bevel word opgevolgd. Maar als hij, bij collega Elzenga terugkomend, bemerkt, wat er gebeurd is, gaat hij Ale direct weer achterna, om hem te arresteren, wat hem op de Harinxmakade lukt.
Kort na de noodlottige aanslag arriveren ook de wachtmeester van de marechaussee J. Prijs em agent De Boer ter plekke. Zij zijn door het geschreeuw van een vrouw gewaarschuwd dat er zich een ernstig feit afspeelt in de buurt. Ze vinden Lemstra hevig bloedend op straat met een wond in zijn zij. Er valt geen ogenblik te verliezen. Wachtmeester Prijs laat direct een dokter oproepen en brengt het slachtoffer per brancard naar het politiebureau. Toen gaf het slachtoffer nog maar weinig levenstekens en de komst van arts Hertzberger mag hem niet baten. Lemstra sterft aan verbloeding; zijn dood is onvermijdelijk.
Nog dezelfde avond verhoort de wachtmeester de vermoedelijke dader. Deze heeft, na door agent De Leeuw gearresteerd te zijn, geprobeerd, stilletjes iets uit zijn broekzak te moffelen. Maar de politieman merkt het op, grijpt Ale bij de pols en zegt: "Dat moet ik maar hebben." Het is een soort slagersknipmes, met een hecht, waar houvast aan zat en een groot lemmet, vlijmscherp geslepen. De Leeuw overhandigt het mes aan Prijs. Ale bekent Lemstra met opzet een steek in de zij te hebben toegebracht.
En op een plaats, waar het nog al aankomt, merkt de wachtmeester op.
"Ja", antwoordt Ale, "natuurlijk in de buurt van 't hart, dan ben je gauw doodgebloed." Het is een zonderling antwoord, maar Prijs durfte er niet de conclusie uit te trekken, dat Ale Lemstra met opzet heeft willen doden.
Het lijk van het slachtoffer blijft op het politiebureau, tot in de middag van de volgenden dag de rechter-commissaris en de officier van justitie uit Leeuwarden, vergezeld van arts P.H. van Eden aldaar, arriveren. Laatstgenoemde en dr. Bouma te Sneek verrichten, in aanwezigheid van Justitie, het onderzoek. Bij verwijdering van de kleren blijkt, dat deze geheel met bloed zijn doordrenkt. De jas vertoont aan de linkerzijde, op 14 centimeter afstand van de mouw, een snee met een lengte van 17 centimeter, lopende van achterboven naar voorbeneden. Dit gat correspondeert met de gaten in vest en onderkleren, en ook met een gapende wond in de rug, tussen de achtste en negende rib. Bij de opening van het lijk wordt in de kwab van de linkerlong een wond van ongeveer 4 centimeter diepte en 5 centimeter lengte aangetroffen. Bij het toebrengen van den steek is een groot bloedvat in de linkerlong geraakt, zodat door de verbloeding de dood onvermijdelijk gevolg moet zijn. De direct ingeroepen heelkundige hulp heeft dit niet kunnen voorkomen, is het oordeel van de deskundige. Uit den aard van de wond kan worden geconcludeerd, dat de steek met kracht moet zijn toegebracht.
Er zijn bij de rechtzitting weinig getuigen nodig en het verhoor van de beklaagden verloopt ook vrij spoedig. Ale probeert zich een ogenblik dom te houden; maar de President herinnert hem aan zijn bekentenis, voor de Rechter-commissaris afgelegd en dan spartelt hij niet meer tegen.
Er volgt een verhaal van de eerste ontmoeting met Lemstra, die met een paar meisjes loopt. Hoe Siebolt gekheid met die meisjes maakt, waarover de verslagene gebelgd is, zodat hij het viertal uitscheld voor snotneuzen of kwajongens. Hoe daaruit een woordenwisseling is ontstaan en hoe beklaagden daarna de herberg bezoeken, waaruit zij eenigszins opgewonden, maar niet dronken, op straat terugkeren. Dan wil het noodlot, dat zij Lemstra wéér ontmoeten. Driftig geworden, omdat deze hem slaat, heeft Ale het mes gegrepen en gestoken, met kracht gestoken, niet met de bedoeling, om te doden, maar wel, om te raken.
"En heb je daar nu geen vreselijk berouw van?" vraagt de President. "Mij dunkt, je moet haast niet meer kunnen slapen en die dode man altijd voor je zien staan." Ale antwoordt daar niet op. Zijn drie medebeklaagden bekennen, aan de vechtpartij deelgenomen en Lemstra geslagen te hebben, maar Siebolt ontkent, het slachtoffer te hebben toegevoegd: "straks wou je mij hebben, nu kan je mij krijgen." Eveneens bestrijdt Anne de bewering, dat hij Lemstra heeft tegengehouden. Volgens laatstgenoemde beklaagde had Ale een week te voren in de herberg ook al eens in woede het mes getrokken en daarmee in de muur gesneden.
De Officier van Justitie, mr. Enderlein, heeft niet veel te zeggen, omdat de feiten, hoe ernstig dan ook, van vrij eenvoudige aard zijn. Vast staat, dat alle vier beklaagden aan de vechtpartij hebben deelgenomen. Zij zijn begonnen, met Lemstra te hinderen en als de man zich daarover boos maakt, hen kwajongens noemt, hebben ze later opnieuw ruzie met hem gezocht. Enderlein wil aannemen, dat de ernstige gevolgen niet in hun bedoeling hebben gelegen, althans niet in de bedoeling van de drie laatste beklaagden. Maar nu de vechtpartij de dood van Lemstra als gevolg heeft, zijn alle vier, op grond van het Wetboek van Strafrecht, daarvoor aansprakelijk. Eis: Ale 8 jaar, de drie anderen ieder 8 maanden gevang.
__
De verdediger van de eerste beklaagde, mr. M.E. Hepkema te Leeuwarden, begint met zijn leedwezen over het gebeurde uit te spreken. Hij vindt dat de beklaagde niet kan worden veroordeeld wegens zware mishandeling, de dood tengevolge hebbende, waarop een maxiniumstraf staat van tien jaar, maar alleen wegens mishandeling met dodelijke afloop, waarop hoogstens zes jaar staat.
Voor zware mishandeling is volgens Hepkema nodig het opzet bij de dader om een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en dit zwaar lichamelijk letsel moet dus ook werkelijk bestaan hebben, wil men krachtens artikel 302, het artikel van de zware mishandeling, veroordelen, en daarnaast dan de dood als niet bedoeld gevolg; het zwaar lichamelijk letsel moet zijn te onderkennen geweest van het dodelijke gevolg; dit gevolg alleen toch maakt het toegebrachte letsel niet tot zwaar letsel. Is dit zo, dan zal gewone mishandeling met dodelijke afloop, strafbaar gesteld bij artikel 300, niet bestaan.
Nu moet Hepkema wel toegeven, dat een feit, waarop zes jaar staat, een ernstig feit blijft; maar beklaagde heeft te veel de schijn tegen zich. Er is vooraf ook geen complot gesmeed, wat inderdaad een ernstig karakter aan het feit zal hebben gegeven. Alles tezamen genomen, wat Hepkema van zijn cliënt weet, hij wil wel, dat de rechtbank even goed op de hoogte is geeft hem de overtuiging, dat een clemente straf alleszins voldoende zal zijn. Met vertrouwen ziet hij de uitspraak van de Rechtbank tegemoet.
Het vonnis
De Rechtbank veroordeelt Ale V., 19 jaar, boerenknecht te Sneek, thans gedetineerd, wegens zware mishandeling de dood tengevolge hebbende van J. Lemstra tot vijf jaar gevangenisstraf.
De 18-jarige Siebolt T., stoker, de 18-jarige Wiert J., sjouwerman en de 18-jarige Anne S., pakhuisknecht, allen te Sneek worden voor het deelnemen aan een algemene vechtpartij, de dood van Lemstra tengevolge hebbende veroordeeld tot 2 maanden.
Na afloop van de kaatswedstrijd gaan de vrienden Ale Visser (19 jaar; boerenknecht), Siebolt Tuinstra (18 jaar; stoker), Wiert Jansen (18 jaar; sjouwerman) en Anne Schuring (18 jaar; pakhuisknecht) nog even op cafébezoek. In het café krijgen ze een woordenwisseling over een of meerdere meisjes met Jan Lemstra (24 jaar; schoenmaker en postbesteller). Er worden enkele dreigementen geuit.
De internationale kaatswedstrijd heeft Sneek veel drukte met zich meegebracht en het is al laat in de avond, als de naklanken van het feestrumoer zich nog in de straten laat horen, waar het surveilleren van de politie al spoedig niet overbodig blijkt te zijn.
Omstreeks 23.00 uur loopt de winkelbediende Theunis Sterk met zijn vriend Van de Horst in de Galigastraat, in de richting van Leeuwenburg. Vier personen, van wie Sterk de indruk krijgt dat zij wel een paar borrels op hebben gaan denzelfde kant uit. Het zijn Ale, Siebolt, Wiert en Anne. Zij worden ingehaald door Jan Lemstra, die achter hen aanloopt en voorbij gaat.
"Dat is 'm", zegt Siebolt, denkent aan de ontmoeting met Lemstra op diezelfde avond, waarbij er een woordenwisseling tussen hen is ontstaan. En hij laat er volgens getuige Sterk, direct op volgen: "Straks wou je mij hebben, nu kan je mij krijgen."
Dan begint ook Anne strijdlustig te worden. Onder het uiten van de woorden: "Willen we hem hebben, dan zullen we hem hebben", schiet hij vooruit en houdt Lemstra tegen. Deze wenst ongemoeid te worden gelaten en duwt daarom Anne van zich af, maar op hetzelfde ogenblik wordt hem door alle vier de weg versperd en er begint een kloppartij, waarbij Lemstra zowel slagen uitdeelt als ontvangt.
Deze schermutseling wordt ook gezien door de schilder Jan Koopmans, die met zijn vriend De Jong eveneens in of ter hoogte van de Galigastraat aan het wandelen is.
Lemstra zeht uiteindelijk: "Nou zulle we maar uitscheide; vier tegen één is moorden." Hij wordt een ogenblik losgelaten en doet een paar stappen naar de hoek van de Galigastraat, als plotseling Ale, die inmiddels een vuistslag op zijn oog heeft gekregen, hem weer aanvalt en hem met een zijwaartse beweging een kraohtige slag in de zij toebrengt.
Koopmans hoort een dof geluid en Lemstra loopt met opgeheven handen de straat uit, roepend: "0, ik ga dood! ik ga dood!". Getuige Sterk merkt nog op, dat hij hevig bloedt.
Inmiddels heeft het rumoer de aandacht van de politie getrokken. De agenten De Leeuw en Elzenga, die in de Galigastraat surveilleren, snellen het eerst toe en ondersteunen Lemstra die wankelt en voor Leeuwenburg ineenzakt. De Leeuw heeft nog gezien, dat Ale zich van Lemstra verwijdert en hem geboden, een andere kant uit te gaan. Hij zorgt er ook voor, dat zijn bevel word opgevolgd. Maar als hij, bij collega Elzenga terugkomend, bemerkt, wat er gebeurd is, gaat hij Ale direct weer achterna, om hem te arresteren, wat hem op de Harinxmakade lukt.
Kort na de noodlottige aanslag arriveren ook de wachtmeester van de marechaussee J. Prijs em agent De Boer ter plekke. Zij zijn door het geschreeuw van een vrouw gewaarschuwd dat er zich een ernstig feit afspeelt in de buurt. Ze vinden Lemstra hevig bloedend op straat met een wond in zijn zij. Er valt geen ogenblik te verliezen. Wachtmeester Prijs laat direct een dokter oproepen en brengt het slachtoffer per brancard naar het politiebureau. Toen gaf het slachtoffer nog maar weinig levenstekens en de komst van arts Hertzberger mag hem niet baten. Lemstra sterft aan verbloeding; zijn dood is onvermijdelijk.
Nog dezelfde avond verhoort de wachtmeester de vermoedelijke dader. Deze heeft, na door agent De Leeuw gearresteerd te zijn, geprobeerd, stilletjes iets uit zijn broekzak te moffelen. Maar de politieman merkt het op, grijpt Ale bij de pols en zegt: "Dat moet ik maar hebben." Het is een soort slagersknipmes, met een hecht, waar houvast aan zat en een groot lemmet, vlijmscherp geslepen. De Leeuw overhandigt het mes aan Prijs. Ale bekent Lemstra met opzet een steek in de zij te hebben toegebracht.
En op een plaats, waar het nog al aankomt, merkt de wachtmeester op.
"Ja", antwoordt Ale, "natuurlijk in de buurt van 't hart, dan ben je gauw doodgebloed." Het is een zonderling antwoord, maar Prijs durfte er niet de conclusie uit te trekken, dat Ale Lemstra met opzet heeft willen doden.
Het lijk van het slachtoffer blijft op het politiebureau, tot in de middag van de volgenden dag de rechter-commissaris en de officier van justitie uit Leeuwarden, vergezeld van arts P.H. van Eden aldaar, arriveren. Laatstgenoemde en dr. Bouma te Sneek verrichten, in aanwezigheid van Justitie, het onderzoek. Bij verwijdering van de kleren blijkt, dat deze geheel met bloed zijn doordrenkt. De jas vertoont aan de linkerzijde, op 14 centimeter afstand van de mouw, een snee met een lengte van 17 centimeter, lopende van achterboven naar voorbeneden. Dit gat correspondeert met de gaten in vest en onderkleren, en ook met een gapende wond in de rug, tussen de achtste en negende rib. Bij de opening van het lijk wordt in de kwab van de linkerlong een wond van ongeveer 4 centimeter diepte en 5 centimeter lengte aangetroffen. Bij het toebrengen van den steek is een groot bloedvat in de linkerlong geraakt, zodat door de verbloeding de dood onvermijdelijk gevolg moet zijn. De direct ingeroepen heelkundige hulp heeft dit niet kunnen voorkomen, is het oordeel van de deskundige. Uit den aard van de wond kan worden geconcludeerd, dat de steek met kracht moet zijn toegebracht.
Er zijn bij de rechtzitting weinig getuigen nodig en het verhoor van de beklaagden verloopt ook vrij spoedig. Ale probeert zich een ogenblik dom te houden; maar de President herinnert hem aan zijn bekentenis, voor de Rechter-commissaris afgelegd en dan spartelt hij niet meer tegen.
Er volgt een verhaal van de eerste ontmoeting met Lemstra, die met een paar meisjes loopt. Hoe Siebolt gekheid met die meisjes maakt, waarover de verslagene gebelgd is, zodat hij het viertal uitscheld voor snotneuzen of kwajongens. Hoe daaruit een woordenwisseling is ontstaan en hoe beklaagden daarna de herberg bezoeken, waaruit zij eenigszins opgewonden, maar niet dronken, op straat terugkeren. Dan wil het noodlot, dat zij Lemstra wéér ontmoeten. Driftig geworden, omdat deze hem slaat, heeft Ale het mes gegrepen en gestoken, met kracht gestoken, niet met de bedoeling, om te doden, maar wel, om te raken.
"En heb je daar nu geen vreselijk berouw van?" vraagt de President. "Mij dunkt, je moet haast niet meer kunnen slapen en die dode man altijd voor je zien staan." Ale antwoordt daar niet op. Zijn drie medebeklaagden bekennen, aan de vechtpartij deelgenomen en Lemstra geslagen te hebben, maar Siebolt ontkent, het slachtoffer te hebben toegevoegd: "straks wou je mij hebben, nu kan je mij krijgen." Eveneens bestrijdt Anne de bewering, dat hij Lemstra heeft tegengehouden. Volgens laatstgenoemde beklaagde had Ale een week te voren in de herberg ook al eens in woede het mes getrokken en daarmee in de muur gesneden.
De Officier van Justitie, mr. Enderlein, heeft niet veel te zeggen, omdat de feiten, hoe ernstig dan ook, van vrij eenvoudige aard zijn. Vast staat, dat alle vier beklaagden aan de vechtpartij hebben deelgenomen. Zij zijn begonnen, met Lemstra te hinderen en als de man zich daarover boos maakt, hen kwajongens noemt, hebben ze later opnieuw ruzie met hem gezocht. Enderlein wil aannemen, dat de ernstige gevolgen niet in hun bedoeling hebben gelegen, althans niet in de bedoeling van de drie laatste beklaagden. Maar nu de vechtpartij de dood van Lemstra als gevolg heeft, zijn alle vier, op grond van het Wetboek van Strafrecht, daarvoor aansprakelijk. Eis: Ale 8 jaar, de drie anderen ieder 8 maanden gevang.
__
De verdediger van de eerste beklaagde, mr. M.E. Hepkema te Leeuwarden, begint met zijn leedwezen over het gebeurde uit te spreken. Hij vindt dat de beklaagde niet kan worden veroordeeld wegens zware mishandeling, de dood tengevolge hebbende, waarop een maxiniumstraf staat van tien jaar, maar alleen wegens mishandeling met dodelijke afloop, waarop hoogstens zes jaar staat.
Voor zware mishandeling is volgens Hepkema nodig het opzet bij de dader om een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en dit zwaar lichamelijk letsel moet dus ook werkelijk bestaan hebben, wil men krachtens artikel 302, het artikel van de zware mishandeling, veroordelen, en daarnaast dan de dood als niet bedoeld gevolg; het zwaar lichamelijk letsel moet zijn te onderkennen geweest van het dodelijke gevolg; dit gevolg alleen toch maakt het toegebrachte letsel niet tot zwaar letsel. Is dit zo, dan zal gewone mishandeling met dodelijke afloop, strafbaar gesteld bij artikel 300, niet bestaan.
Nu moet Hepkema wel toegeven, dat een feit, waarop zes jaar staat, een ernstig feit blijft; maar beklaagde heeft te veel de schijn tegen zich. Er is vooraf ook geen complot gesmeed, wat inderdaad een ernstig karakter aan het feit zal hebben gegeven. Alles tezamen genomen, wat Hepkema van zijn cliënt weet, hij wil wel, dat de rechtbank even goed op de hoogte is geeft hem de overtuiging, dat een clemente straf alleszins voldoende zal zijn. Met vertrouwen ziet hij de uitspraak van de Rechtbank tegemoet.
Het vonnis
De Rechtbank veroordeelt Ale V., 19 jaar, boerenknecht te Sneek, thans gedetineerd, wegens zware mishandeling de dood tengevolge hebbende van J. Lemstra tot vijf jaar gevangenisstraf.
De 18-jarige Siebolt T., stoker, de 18-jarige Wiert J., sjouwerman en de 18-jarige Anne S., pakhuisknecht, allen te Sneek worden voor het deelnemen aan een algemene vechtpartij, de dood van Lemstra tengevolge hebbende veroordeeld tot 2 maanden.
woensdag 13 februari 2013
Koloniaal Werfdepot Harderwijk
Het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk was van 1814 tot 1909 het belangrijkste werfdepot voor het Oost-Indisch Leger (later Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger oftewel KNIL) en werd denigrerend weleens "het riool van Europa" genoemd. Het depot werd in 1909 opgeheven.
Het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk was het legeronderdeel dat in Nederland rekruten aanwierf en voorbereidde op de dienst bij het leger in de koloniën.
In Harderwijk kon men intekenen voor een vaste dienstperiode in Indië. In het depot werden de soldaten in ongeveer zes weken klaargestoomd voor deze dienst. Eenmaal gereed met hun opleiding vertrokken de militairen meestal in detachementsverband onder leiding van een officier per trein naar Rotterdam of Amsterdam, of per tjalk naar het Nieuwe Diep, voor inscheping naar Indië. Voor hun vertrek werd te Harderwijk vaak nog als souvenir voor de familie een portretfoto gemaakt met teksten als Tot Weerziens of Naar Indië. Bijna 150.000 soldaten vonden hun weg van Harderwijk naar Indië. Veel van hen zouden ten gevolge van ziektes, oorlogshandelingen of inburgering in de Indische maatschappij nooit meer terugkeren naar Europa.
Harderwijk had van het begin af een slechte reputatie: het ‘gootgat of riool van Europa’ werd het genoemd, waar maatschappelijke verschoppelingen uit alle windstreken in minder dan geen tijd hun handgeld er doorheen joegen. En dan ging het, zeker in periodes waarin er grote behoefte aan vrijwilligers was (bijvoorbeeld tijdens de Atjehoorlog), niet om kleine bedragen. In 1870 was het handgeld opgelopen tot ƒ 300,- in die tijd het jaarsalaris van een arbeider. Het waren gouden tijden voor kroegen en bordelen, maar een gruwel in de ogen van de overwegend streng-christelijke inwoners van Harderwijk. Ook al omdat een niet onaanzienlijk deel van de rekruten uit buitenlanders bestond, met name Belgen, Duitsers, Zwitsers en Fransen.
Vooral in de begintijd leek het Indisch leger wel een vreemdelingenlegioen: Franse deserteurs, Duitse ex-officieren, Zwitserse soldaten die nog gevochten hadden in de Krimoorlog. Maar ook Nederlandse soldaten uit de strafdivisies van de Landmacht, die konden kiezen tussen de Oost of de provoost (= militaire strafgevangenis), meldden zich aan.
Anders dan het Franse vreemdelingenlegioen (opgericht in 1830) moesten de vrijwilligers bij aanmelding wel beschikken over identiteitspapieren en werden ze allemaal nauwkeurig in militaire stamboeken geregistreerd. Ook buiten Nederland waren koloniale wervers actief, want de werving was erg lucratief. In Nederlands-Indië zelf waren ronselpraktijken bij de werving van inheemse rekruten schering en inslag. Het grote percentage buitenlanders in het KNIL (soms tot 60%) was overigens niet de wens van de regering, maar was wel onvermijdelijk, omdat Nederland te klein was om voldoende mankracht te kunnen leveren voor én de landmacht én de marine én het koloniale leger. De grondwet verbood immers (tot na de Tweede Wereldoorlog) de uitzending van dienstplichtigen naar de koloniën.
In de 20e eeuw kreeg de fatsoenering van de koloniale dienst nog duidelijker gestalte. Rond 1910 was de verovering van ook de meest afgelegen buitengewesten in Indië voltooid, die daarmee onder effectief Nederlands gezag gebracht werden. Het vechten was grotendeels gedaan, het KNIL zou tot aan de Tweede Wereldoorlog voornamelijk nog politiediensten uitvoeren. Tegelijkertijd, in 1909, werd het zo vaak beschimpte Koloniaal Werfdepot te Harderwijk opgeheven. Het Korps Koloniale Reserve te Nijmegen bleef als opleidingscentrum voor het KNIL voortbestaan. Vanaf 1914 waren daar uitsluitend nog Nederlandse vrijwilligers welkom.
Meer lezen:
Verhoeven, Clemens. Het vergeten korps. De geschiedenis van de Koloniale Reserve (Vantilt, 2012)
De militaire loopbaan van Willem Tuinstra in Nederland
In maart 1885 vraagt de 16-jarige Willem Tuinstra aan het bestuur van het Old Burgerlijk Weeshuis of hij dienst mag nemen bij het Instructie-Bataljon in Kampen. Hij moet voor alles toestemming vragen, omdat hij tot zijn 18e jaar onder toezicht staat van het weeshuis.
Bij het Instructie-Bataljon in Kampen worden jeugdige vrijwilligers van 16 tot en met 18 jaar opgeleid tot korporaal bij de Infanterie van het Nederlandse leger en voor korporaals en onderofficier in Oost-Indië.
Op 8 april 1885 wordt hij vrijwillig geëngageerd als soldaat voor 8 jaren. Zijn
stamboeknummer is 26.315. Hierin staan de volgende uiterlijke kenmerken: blauwe ogen, behept met gezichtsscherpte op beide ogen 1/2 dioptriem lengte 1,714 m.
Op 1 oktober 1885 wordt hij bevorderd tot korporaal titulair. Hij kan nu 14 dagen verlof krijgen. Hij verzoekt het weeshuis hem daartoe in de gelegenheid te stellen en hem reisgeld te sturen. Er wordt besloten hem 10 dagen toe te staan en f 2,50 aan reisgeld te geven.
Op de tekening hiernaast:
Korporaal titulair, Instructie Bataljon (1857). Bewapend met een bus, een kort geweer met getrokken loop (voorzien van trekken en velden). De functie van de infanterist werd aangeduid met busschieter.
In december 1885 vraagt Willem nogmaals verlof. Dit wordt hem door het bestuur van het weeshuis geweigerd, omdat hij nog niet zolang geleden met verlof is geweest.
Op 12 janurai 1886 wordt hij als koporaal op dato geplaatst bij het 2e Regiment Infanterie in 's-Hertogenbosch.
In september 1886 vraag Willem toestemming om te mogen tekenen voor Oost-Indië. Het bestuur besluit om eerst een onderzoek in te stellen naar het gedrag en de vooruitzichten van hem.
Kapitein S. Pastor van het 2e Regiment, 5e bataillon, 2e Compagnie Infanterie te 's-Hertogenbosch bericht het volgende:
"Het gedrag van Tuinstra is goed, de vooruitzichten bij het leger zijn tegenwoordig slecht. In Oost-Indië beter, maar zwaarder, en de eisen hoger gesteld. Men raad aan, dat Tuinstra zich hier te lande klaar maakt voor het examen van sergeant. En na succes een verzoek aanvraagt bij het Ministerie voor sergeant bij het Indië Leger. Hetgeen dan waarschijnlijk bij goed gedrag, wel zal worden toegestaan".
In maart 1887 verzoekt Willem aan het bestuur van het weeshuis om als vrijwilliger dienst te mogen nemen in Oost-Indië. Waarschijnlijk lokt de f. 300,- handgeld hem tot dit besluit. Het bestuur zegt dat hij eerst zijn examen tot sergeant met goed gevolg moet afleggen.
Een maand later schrijft kapitein van der Heyden van het 2e Regiment, 5e bataillon, 2e Compagnie Infanterie te 's-Hertogenbosch dat Willem Tuinstra bij zijn korps geen examen mag doe voor onderofficier bij het Indisch Leger. Dar hij, wanneer hij naar Indië wil, zich per request tot Zijne Excellentie de Minister van Oorlog moet wenden, om over te gaan naar de Koloniale Troepen. Hij gaat dan als korporaal naar Harderwijk en kan daar examen voor sergeant doen, waarvoor hij wel bekwaan genoeg wordt gerekend.
Er wordt nog aan toegevoegd dat Tuinstra een fatsoenlijke, oppassende jongen is en dat Nederland hem graag bij het leger als sergeant wil voordragen.
In december 1887 wordt aan Willem door zijne excellentie de Minister van Oorlog toestemming verleend om als sergeant deel te nemen in Oost-Indië.
Op 7 januari 1888 wordt hij door het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk overgenomen als sergeant van het 2e Regiment Infanterie. Willem is een dienstverband aangegaan voor 6 jaren, ingaande met de dag van inscheping naar Oost-Indië met f. 300,- handgeld.
Op 25 februari 1888 wordt hij in Rotterdam geëmbarkeerd aan boord van het stoomschip Utrecht.
SS Utrecht (bouwjaar 1880; tussen 2 en 4 maart 1897 bij Kaap Ouessant in een zware storm met man en muis vergaan. Alle 33 opvarenden kwamen bij deze ramp om het leven.)
Bij het Instructie-Bataljon in Kampen worden jeugdige vrijwilligers van 16 tot en met 18 jaar opgeleid tot korporaal bij de Infanterie van het Nederlandse leger en voor korporaals en onderofficier in Oost-Indië.
Op 8 april 1885 wordt hij vrijwillig geëngageerd als soldaat voor 8 jaren. Zijn
stamboeknummer is 26.315. Hierin staan de volgende uiterlijke kenmerken: blauwe ogen, behept met gezichtsscherpte op beide ogen 1/2 dioptriem lengte 1,714 m.
Op 1 oktober 1885 wordt hij bevorderd tot korporaal titulair. Hij kan nu 14 dagen verlof krijgen. Hij verzoekt het weeshuis hem daartoe in de gelegenheid te stellen en hem reisgeld te sturen. Er wordt besloten hem 10 dagen toe te staan en f 2,50 aan reisgeld te geven.
Op de tekening hiernaast:
Korporaal titulair, Instructie Bataljon (1857). Bewapend met een bus, een kort geweer met getrokken loop (voorzien van trekken en velden). De functie van de infanterist werd aangeduid met busschieter.
In december 1885 vraagt Willem nogmaals verlof. Dit wordt hem door het bestuur van het weeshuis geweigerd, omdat hij nog niet zolang geleden met verlof is geweest.
Op 12 janurai 1886 wordt hij als koporaal op dato geplaatst bij het 2e Regiment Infanterie in 's-Hertogenbosch.
In september 1886 vraag Willem toestemming om te mogen tekenen voor Oost-Indië. Het bestuur besluit om eerst een onderzoek in te stellen naar het gedrag en de vooruitzichten van hem.
Kapitein S. Pastor van het 2e Regiment, 5e bataillon, 2e Compagnie Infanterie te 's-Hertogenbosch bericht het volgende:
"Het gedrag van Tuinstra is goed, de vooruitzichten bij het leger zijn tegenwoordig slecht. In Oost-Indië beter, maar zwaarder, en de eisen hoger gesteld. Men raad aan, dat Tuinstra zich hier te lande klaar maakt voor het examen van sergeant. En na succes een verzoek aanvraagt bij het Ministerie voor sergeant bij het Indië Leger. Hetgeen dan waarschijnlijk bij goed gedrag, wel zal worden toegestaan".
In maart 1887 verzoekt Willem aan het bestuur van het weeshuis om als vrijwilliger dienst te mogen nemen in Oost-Indië. Waarschijnlijk lokt de f. 300,- handgeld hem tot dit besluit. Het bestuur zegt dat hij eerst zijn examen tot sergeant met goed gevolg moet afleggen.
Een maand later schrijft kapitein van der Heyden van het 2e Regiment, 5e bataillon, 2e Compagnie Infanterie te 's-Hertogenbosch dat Willem Tuinstra bij zijn korps geen examen mag doe voor onderofficier bij het Indisch Leger. Dar hij, wanneer hij naar Indië wil, zich per request tot Zijne Excellentie de Minister van Oorlog moet wenden, om over te gaan naar de Koloniale Troepen. Hij gaat dan als korporaal naar Harderwijk en kan daar examen voor sergeant doen, waarvoor hij wel bekwaan genoeg wordt gerekend.
Er wordt nog aan toegevoegd dat Tuinstra een fatsoenlijke, oppassende jongen is en dat Nederland hem graag bij het leger als sergeant wil voordragen.
In december 1887 wordt aan Willem door zijne excellentie de Minister van Oorlog toestemming verleend om als sergeant deel te nemen in Oost-Indië.
Op 7 januari 1888 wordt hij door het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk overgenomen als sergeant van het 2e Regiment Infanterie. Willem is een dienstverband aangegaan voor 6 jaren, ingaande met de dag van inscheping naar Oost-Indië met f. 300,- handgeld.
Op 25 februari 1888 wordt hij in Rotterdam geëmbarkeerd aan boord van het stoomschip Utrecht.
SS Utrecht (bouwjaar 1880; tussen 2 en 4 maart 1897 bij Kaap Ouessant in een zware storm met man en muis vergaan. Alle 33 opvarenden kwamen bij deze ramp om het leven.)
dinsdag 12 februari 2013
De rechtszaak van Uilke Tuinstra (1915-2007)
Op 29 januari 1924 moet Uilke Tuinstra voor de politierechter verschijnen in de rechtbank van Leeuwarden.
Op 27 december 1923 moet de 19-jarige arbeider Jan v.d. W. in Hallum met zijn fiets over de brug. Jan schijnt een bijnaam te hebben. Het is niet eens zo'n erge scheldnaam, maar hij wil liever niet zo genoemd worden.
"Jan Broek" riep de 8-jarige Uilke Tuinstra. Jan werd kwaad en gaf Uilke een klap waardoor hij tegen de grond viel. De klap kwam nogal hard aan.
"Och, de kleine jongen wist niet beter!" volgens de ouders.
Beklaagde Jan v.d. W. zegt, dat het jongetje voor zijn fiets liep en hem ook nadat hij van den grond opgekrabbeld was en een paar stappen verder gelopen was, weer had uitgescholden. "Zo erg zal het dus niet geweest zijn met die klap" meent beklaagde.
Uilke staat bedremmeld voor de politierecnter. Hij wist niet, dat "Jan Broek" een scheldnaam was, zegt hij. De politierechter kijkt echter bedenkelijk en zegt, dat hij toch niet zo ondeugend moet wezen.
Voor mishandeling wordt Jan veroordeeld tot ƒ 10,- boete of 10 dagen hechtenis.
Van het recht, in hoger beroep te gaan, ziet de beklaagde af.
ƒ 10,- heeft nu een waarde van ongeveer € 70,-
Op 27 december 1923 moet de 19-jarige arbeider Jan v.d. W. in Hallum met zijn fiets over de brug. Jan schijnt een bijnaam te hebben. Het is niet eens zo'n erge scheldnaam, maar hij wil liever niet zo genoemd worden.
"Jan Broek" riep de 8-jarige Uilke Tuinstra. Jan werd kwaad en gaf Uilke een klap waardoor hij tegen de grond viel. De klap kwam nogal hard aan.
"Och, de kleine jongen wist niet beter!" volgens de ouders.
Beklaagde Jan v.d. W. zegt, dat het jongetje voor zijn fiets liep en hem ook nadat hij van den grond opgekrabbeld was en een paar stappen verder gelopen was, weer had uitgescholden. "Zo erg zal het dus niet geweest zijn met die klap" meent beklaagde.
Uilke staat bedremmeld voor de politierecnter. Hij wist niet, dat "Jan Broek" een scheldnaam was, zegt hij. De politierechter kijkt echter bedenkelijk en zegt, dat hij toch niet zo ondeugend moet wezen.
Voor mishandeling wordt Jan veroordeeld tot ƒ 10,- boete of 10 dagen hechtenis.
Van het recht, in hoger beroep te gaan, ziet de beklaagde af.
ƒ 10,- heeft nu een waarde van ongeveer € 70,-
zaterdag 26 januari 2013
Korte huwelijksgeluk van Margaretha Charlotte Adelheid Tuinstra
Margaretha Charlotte Adelheid Tuinstra is geboren op 10 juni 1907 in Sneek als dochter van Klaas Tuinstra en Adelheid Frederica Zweed.
Adelheid Frederica Zweed en Klaas Tuinstra
Ze is 23 jaar als ze op 21 februari 1931 trouwt Tjerk Boersma. Tjerk is dan 19 jaar. Hij is geboren op 23 mei 1901 in Goënga als zoon van Kornelis Boersma en Antje van der Veen. Tijdens het huwelijk is Margaretha al een paar maanden zwanger.
Op 25 mei 1931, twee dagen na de verjaardag van Tjerk slaat het noodlot toe. Er vindt een ernstig auto-ongeluk plaats in de buurt van Sneek. Er vallen twee doden. De pers bericht er uitvoerig over.
In het Leeuwarder Nieuwsblad van 26 mei 1931 staat het volgende bericht:
"Pinkstermaandag, voor velen bij uitstek een dag van uitgaan, heeft in Friesland twee slachtoffers geëischt, slachtoffers van het snelverkeer in den kwaden zin des woords. Een vijftal jongelui was dien morgen uit toeren gegaan met een personenauto. Nabij Hommerts, niet ver van Sneek, moest een autobus worden gepasseerd. Deze manoeuvre is hoogstwaarschijnlijk door veel te snel rijden mislukt, met het gevolg, dat de auto tegen de boomen te pletter sloeg. Twee der inzittenden, de 30-jarige gehuwde chauffeur-monteur Tjerk Boersma en de 20-jarige ongehuwde Thomas Bergstra, beiden te Sneek, werden op slag gedood, terwijl de andere inzittenden werden gewond.
Hoe het ongeluk gebeurde.
Om tien uur gistermorgen is het vijftal jongelui, Th. Bergstra, Tj. Boersma, P. Stilma, J. Damstra en J. Wierda, met een Citroën-personenauto uit Sneek vertokken om een tochtje te maken naar Heerenveen, waar het kermis was. Ter hoogte van den "Nieuwen Polder", een eindje buiten Hommerts, moest de personenauto, die met groote snelheid reed, een paar autobussen passeeren van den heer Westra te Gaastmeer. Hierin zaten de leden van de vereeniging "Concardia" te Gaastmeer, die onderweg waren naar het concours van muziekvereenigingen te Drachten.
Hoe de botsing toen precies heeft plaats gehad, valt niet met zekerheid te zeggen. Als vaststaand kan echter wel worden aangenomen, dat de bestuurder door een of andere oorzaak na het passeeren van de eerste autobus de macht over het stuur heeft verloren. De auto is toen ten minste rakelings langs een boom geslierd, slingerde daarna weer op den straatweg, waar de voorkant van de tweede autobus de wagen ramde en botste tenslotte met groote vaart tegen 'n boom. Het ongeluk speelde zich in weinige seconden af, en toen de bussen tot stilstand waren gebracht, lag de auto reeds geheel vernield tegen den boom. De bestuurder Th. Bergstra en de naast hem zittende Tj. Boersma, moeten onmiddellijk zijn overleden. De anderen waren min of meer ernstig gewond. Zij werden ter plaatse geholpen door een verpleegster, die in een ziekenauto zat, waarmede een patient naar Sneek werd vervoerd. Deze auto is direct, na den patient te Sneek te hebben afgeleverd, naar de plaats des onheils teruggekeerd en heeft daarop de beide dooden en den drie gewonden, die zeer onder de indruk waren, naar het St. Anthoniusziekenhuis te Sneek vervoerd. Na verbonden te zijn, konden J. Wierda en J. Damstra naar huis gaan. De 21-jarige ongehuwde voerman P. Stilma, die een rib heeft gebroken, werd ter verpleging opgenomen.
De commissaris van politie te Sneek was spoedig na het ongeval ter plaatse, evenals de burgemeester der gemeente Wimbritseradeel en een dokter uit Woudsend. Het is aan de omnstandigheid, dat even na het ongeluk plaats had, een ziekenauto passeerde te danken, dat zoo snel hulp kon worden verleend.
Nadere bijzonderheden.
Uit Sneek worden ons nog de volgende bijzonderheden gemeld: De bestuurder, Th. Bergstra, is een zoon van den bekenden auto- en rijwielhandelaar Bergstra, wonende aan den Leeuwarderweg. Hij kon goed met automobielen omgaan.
Volgens verklaringen van terzake-kundigen moet de personenauto minstens een snelheid hebben gehad van 80 K.M., wat klopt met het feit, dat de kilometerteller na het ongeluk nog het cijfer 80 aanwees. Het is niet onmogelijk, dat de bestuurder eerst na de aanraking met den eersten boom de macht over het stuur heeft verloren. In ieder geval heeft hij voordien wel signalen gegeven. De justitie is gistermiddag ter plaatse geweest om de situatie in oogenschouw te nemen.
Een tragische bijzonderheid is nog, dat de omgekomen Tj. Boersma enkele maanden geleden, in Februari n.l., is gehuwd.
Wat den toestand der gewonden betreft, Stilma wordt nog in het ziekenhuis verpleegd en zal daar nog wel eenigen tijd moeten verblijven. Damstra en Wierda worden thuis verpleegd. De eerste ligt met een gebroken sleutelbeen te bed, terwijl Wierda een ontwrichte pols en eenige lichte kwetsuren heeft bekomen. Beiden verkeeren nog zeer onder den indruk van het droevig ongeluk, naar de juiste oorzaak waarvan een onderzoek wordt ingesteld."
Een dag later staat in Nieuwblad van Friesland, Hepkema's Courant nagenoeg hetzelfde bericht met de volgende toevoeging:
"Mededeeling van ambtelijke zijde
Van ambtelijk zijde deelt men ons mede, dat het ongeval zich als volgt heeft toegedragen.
Maandagmiddag plm. 12 uur reed een autobus vanuit Sneek in de richting Hommerts. Deze werd achterop gereden door een zeer snel rijdende luxe-auto, waarin 5 jongelui gezeten waren. Laatsgenoemde auto heeft klaarblijkelijk den bus willen passeeren, maar de chauffeur van dezen bus verklaart geen signalen te hebben gehoord. In volle vaart - 70 a 80 K.M. - heeft de chauffeur van den luxewagen, de 21-jarige Th. Bergstra, toen geprobeerd den bus voorbij te rijden, wat hem evenwel noodlottig is geworden. Hij kwam namelijk in aanraking met het achterste spatbord van den autobus, waardoor hij zijn stuur vermoedelijk is kwijtgeraakt, tengevolge waarvan hij eerst tegen een boom opvloog en daarna met een hevigen slag tegen den autobus aan.
De botsing was zoo hevig, dat de luxewagen een halven slag gedraaid werd. De beide links-zittenden, t.w. de chauffeur Th. Bergstra en de 29-jarige Tj. Boersma, werden op slag gedood."
Margaretha is na drie maanden huwelijk alweer weduwe. Bovendien is zij zwanger. Haar zoon wordt geboren op 17 augustus 1931. Hij wordt Tjerk genoemd, naar zijn vader.
In 1968, ze is dan 61 jaar, trouwt ze met Piet Johannes Kalsbeek. Hij is dan 59 jaar en weduwnaar van Murkje Berber Tuinstra. Murkje Berber is een nicht van Margaretha. Zij is de dochter van Anne Tuinstra (een broer van Klaas) en Jantje Schram.
Op 5 december 1985 is Piet Johannes Kalsbeek overleden. Zes jaar later op 1 november 1991 is Margaretha Charlotte Adelheid overleden. Ze is 84 jaar geworden.
Adelheid Frederica Zweed en Klaas Tuinstra
Ze is 23 jaar als ze op 21 februari 1931 trouwt Tjerk Boersma. Tjerk is dan 19 jaar. Hij is geboren op 23 mei 1901 in Goënga als zoon van Kornelis Boersma en Antje van der Veen. Tijdens het huwelijk is Margaretha al een paar maanden zwanger.
Op 25 mei 1931, twee dagen na de verjaardag van Tjerk slaat het noodlot toe. Er vindt een ernstig auto-ongeluk plaats in de buurt van Sneek. Er vallen twee doden. De pers bericht er uitvoerig over.
In het Leeuwarder Nieuwsblad van 26 mei 1931 staat het volgende bericht:
"Pinkstermaandag, voor velen bij uitstek een dag van uitgaan, heeft in Friesland twee slachtoffers geëischt, slachtoffers van het snelverkeer in den kwaden zin des woords. Een vijftal jongelui was dien morgen uit toeren gegaan met een personenauto. Nabij Hommerts, niet ver van Sneek, moest een autobus worden gepasseerd. Deze manoeuvre is hoogstwaarschijnlijk door veel te snel rijden mislukt, met het gevolg, dat de auto tegen de boomen te pletter sloeg. Twee der inzittenden, de 30-jarige gehuwde chauffeur-monteur Tjerk Boersma en de 20-jarige ongehuwde Thomas Bergstra, beiden te Sneek, werden op slag gedood, terwijl de andere inzittenden werden gewond.
Hoe het ongeluk gebeurde.
Om tien uur gistermorgen is het vijftal jongelui, Th. Bergstra, Tj. Boersma, P. Stilma, J. Damstra en J. Wierda, met een Citroën-personenauto uit Sneek vertokken om een tochtje te maken naar Heerenveen, waar het kermis was. Ter hoogte van den "Nieuwen Polder", een eindje buiten Hommerts, moest de personenauto, die met groote snelheid reed, een paar autobussen passeeren van den heer Westra te Gaastmeer. Hierin zaten de leden van de vereeniging "Concardia" te Gaastmeer, die onderweg waren naar het concours van muziekvereenigingen te Drachten.
Hoe de botsing toen precies heeft plaats gehad, valt niet met zekerheid te zeggen. Als vaststaand kan echter wel worden aangenomen, dat de bestuurder door een of andere oorzaak na het passeeren van de eerste autobus de macht over het stuur heeft verloren. De auto is toen ten minste rakelings langs een boom geslierd, slingerde daarna weer op den straatweg, waar de voorkant van de tweede autobus de wagen ramde en botste tenslotte met groote vaart tegen 'n boom. Het ongeluk speelde zich in weinige seconden af, en toen de bussen tot stilstand waren gebracht, lag de auto reeds geheel vernield tegen den boom. De bestuurder Th. Bergstra en de naast hem zittende Tj. Boersma, moeten onmiddellijk zijn overleden. De anderen waren min of meer ernstig gewond. Zij werden ter plaatse geholpen door een verpleegster, die in een ziekenauto zat, waarmede een patient naar Sneek werd vervoerd. Deze auto is direct, na den patient te Sneek te hebben afgeleverd, naar de plaats des onheils teruggekeerd en heeft daarop de beide dooden en den drie gewonden, die zeer onder de indruk waren, naar het St. Anthoniusziekenhuis te Sneek vervoerd. Na verbonden te zijn, konden J. Wierda en J. Damstra naar huis gaan. De 21-jarige ongehuwde voerman P. Stilma, die een rib heeft gebroken, werd ter verpleging opgenomen.
De commissaris van politie te Sneek was spoedig na het ongeval ter plaatse, evenals de burgemeester der gemeente Wimbritseradeel en een dokter uit Woudsend. Het is aan de omnstandigheid, dat even na het ongeluk plaats had, een ziekenauto passeerde te danken, dat zoo snel hulp kon worden verleend.
Nadere bijzonderheden.
Uit Sneek worden ons nog de volgende bijzonderheden gemeld: De bestuurder, Th. Bergstra, is een zoon van den bekenden auto- en rijwielhandelaar Bergstra, wonende aan den Leeuwarderweg. Hij kon goed met automobielen omgaan.
Volgens verklaringen van terzake-kundigen moet de personenauto minstens een snelheid hebben gehad van 80 K.M., wat klopt met het feit, dat de kilometerteller na het ongeluk nog het cijfer 80 aanwees. Het is niet onmogelijk, dat de bestuurder eerst na de aanraking met den eersten boom de macht over het stuur heeft verloren. In ieder geval heeft hij voordien wel signalen gegeven. De justitie is gistermiddag ter plaatse geweest om de situatie in oogenschouw te nemen.
Een tragische bijzonderheid is nog, dat de omgekomen Tj. Boersma enkele maanden geleden, in Februari n.l., is gehuwd.
Wat den toestand der gewonden betreft, Stilma wordt nog in het ziekenhuis verpleegd en zal daar nog wel eenigen tijd moeten verblijven. Damstra en Wierda worden thuis verpleegd. De eerste ligt met een gebroken sleutelbeen te bed, terwijl Wierda een ontwrichte pols en eenige lichte kwetsuren heeft bekomen. Beiden verkeeren nog zeer onder den indruk van het droevig ongeluk, naar de juiste oorzaak waarvan een onderzoek wordt ingesteld."
Een dag later staat in Nieuwblad van Friesland, Hepkema's Courant nagenoeg hetzelfde bericht met de volgende toevoeging:
"Mededeeling van ambtelijke zijde
Van ambtelijk zijde deelt men ons mede, dat het ongeval zich als volgt heeft toegedragen.
Maandagmiddag plm. 12 uur reed een autobus vanuit Sneek in de richting Hommerts. Deze werd achterop gereden door een zeer snel rijdende luxe-auto, waarin 5 jongelui gezeten waren. Laatsgenoemde auto heeft klaarblijkelijk den bus willen passeeren, maar de chauffeur van dezen bus verklaart geen signalen te hebben gehoord. In volle vaart - 70 a 80 K.M. - heeft de chauffeur van den luxewagen, de 21-jarige Th. Bergstra, toen geprobeerd den bus voorbij te rijden, wat hem evenwel noodlottig is geworden. Hij kwam namelijk in aanraking met het achterste spatbord van den autobus, waardoor hij zijn stuur vermoedelijk is kwijtgeraakt, tengevolge waarvan hij eerst tegen een boom opvloog en daarna met een hevigen slag tegen den autobus aan.
De botsing was zoo hevig, dat de luxewagen een halven slag gedraaid werd. De beide links-zittenden, t.w. de chauffeur Th. Bergstra en de 29-jarige Tj. Boersma, werden op slag gedood."
Margaretha is na drie maanden huwelijk alweer weduwe. Bovendien is zij zwanger. Haar zoon wordt geboren op 17 augustus 1931. Hij wordt Tjerk genoemd, naar zijn vader.
In 1968, ze is dan 61 jaar, trouwt ze met Piet Johannes Kalsbeek. Hij is dan 59 jaar en weduwnaar van Murkje Berber Tuinstra. Murkje Berber is een nicht van Margaretha. Zij is de dochter van Anne Tuinstra (een broer van Klaas) en Jantje Schram.
Op 5 december 1985 is Piet Johannes Kalsbeek overleden. Zes jaar later op 1 november 1991 is Margaretha Charlotte Adelheid overleden. Ze is 84 jaar geworden.
Abonneren op:
Posts (Atom)